Open relaties zouden een vooruitstrevende vorm van zelfverwerkelijking zijn. Vrijheid, blijheid, consensualiteit. Maar kunnen wij onze oerangsten zomaar ontmantelen? Wat als het liefdesexperiment misgaat en je in een unheimische horrortrip belandt?
Ik stond voor de spiegel mijn handen te wassen toen ik ineens een stem hoorde.
“Wat zie jij er leuk uit”, zei de stem die een oudere dame bleek toe te behoren. Ik had haar niet gezien toen ik de toiletten uitliep. Beleefd glimlachend draaide ik al op mijn hielen, wilde terug naar mijn uithoek van de bibliotheek, waar ik zowat woonde. Ik ramde meerdere pagina’s per dag uit mijn toetsenbord, draaide urenlang hetzelfde nummer, at proteïnerepen, sliep amper.
Maar de stem was nog niet uitgesproken.
“Schoonheid”, zei de vrouw terwijl ze een tube mascara uit haar van krokodillenleer vervaardigde tasje trok, “is altijd al mijn achilleshiel geweest.”
Ze had, net als ik, lange, bleke wimpers. Wimpers die ze nu behendig donkerbruin verfde.
“Met als gevolg veel passionele verhoudingen”, vervolgde ze terwijl ze me kort aankeek in de spiegel, “en veel ellende.”
Langzaam stifte ze haar lippen, net niet buiten de lijntjes kleurend.
“Relaties geven me een vol hoofd, niet goed voor mijn werk. Dus als ik weer wil kunnen nadenken moet ik weg. Vanbinnen ben ik eigenlijk een boeddhistische monnik.”
Ik nam de vrouw wat beter op. Ze was lang en tenger, net als ik. Haar haarkleur was een doorheen decennia vervaagde variant op de mijne. Haar rechte houding had iets koppigs, trots. Het griezelige gevoel bekroop me toegesproken te worden door mijn toekomstige zelf.
In de daaropvolgende weken speurde ik zonder succes de bieb af naar deze vrouw. Had ik haar in mijn door liefdesverdriet aangevuurde manie gehallucineerd?
*
In de openingsscène van Welt Am Draht, de sciencefictionfilm die Rainer Werner Fassbinder voor de West-Duitse publieke omroep maakte, zwaait de leider van het Simulacron-project geagiteerd met een handspiegel.
“Wat je ziet”, gilt hij tegen zijn collega, “is enkel het beeld dat anderen van jou maakten.”
Met het Simulacron-project creëerde de professor een computerwereld bevolkt door “identiteitseenheden” die geloven dat ze echte mensen zijn. Om vervolgens te ontdekken dat zijn wereld, de zogenaamde echte wereld, ook een simulatie is. Kort na dat inzicht bezwijkt hij.
Volgens psychoanalyticus Jacques Lacan gaat onze eerste herkenning in de spiegel gepaard met vervreemding. Er ontstaat een afstand tussen het subject en zijn beeld, noodzakelijk voor de ontwikkeling van het zelfbewustzijn.
De reflectie die we als jonge kinderen waarnemen en voor onszelf aanzien komt niet overeen met de werkelijkheid. Het is een ‘Ideaal-ik’, een samenhangende versie van onszelf – de illusie van onze identiteit als eenheid – die we ons hele leven tevergeefs najagen.
In de volgende ontwikkelingsfase leren we de taal en voorschriften van onze samenleving, wat ons in staat stelt met anderen om te gaan. Tweemaal identificeert het kind zich met iets dat buiten hem is en tweemaal ontstaat er een afstand. Lacan noemt het tekort dat daarbij optreedt le manque à être, het zijnstekort.
Seksualiteit ziet hij in het perspectief van dit gemis, en het verlangen dat te overkomen. Seks wekt een flauwe herinnering op aan onze mythologische oertoestand, de bolvormige wezens zoals in Plato’s Symposium beschreven. Deze eerste mensen waren zowel mannelijk als vrouwelijk. Heel, maar hoogmoedig en dus door Zeus in tweeën gespleten. Voor altijd zal de ene helft naar de andere verlangen. Waarlijk samensmelten zullen ze, zullen we, nooit weer.
Met zijn bekende uitspraak “er is geen seksuele relatie” doelde Lacan daar op. Seks maakt het fundamentele gebrek in onszelf zichtbaar, maar lost het nooit op.
Seks biedt verlichting, maar omdat het gemis al van bij de geboorte aanwezig is, kan het verlangen nooit volledig bevredigd worden. Ons leven, aldus Lacan, is een voortdurende voortstuwing langs vluchtige momenten van vervulling.
Wij zijn ons verlangen, en dus ons tekort.
*
Ik was gewoon niet zo goed in monogamie, dacht ik. In een vorige relatie was ik vreemdgegaan, en ik wilde mezelf niet weer verstrikken in een web van leugens en wantrouwen. Tegelijk voelde ik, een tweetal jaar in deze nieuwe relatie, een verlangen naar anderen, naar de adrenaline van avontuurtjes.
Mijn toenmalige partner vond dat deze wens geen afbraak hoefde te doen aan onze liefde. Hij koesterde ze namelijk ook. Maar er was, zo verzekerde hij me, geen tekort. Het was gewoon menselijk om door een nieuw paar ogen te willen worden gezien.
Een relatie even open als onze communicatie zou een oplossing kunnen zijn. Zo dachten we. Stabiliteit, zonder saaiheid. Geborgenheid, maar geen benauwing. Seksuele escapades, zonder schuldgevoel.
Dat ik een piekeraar ben met een voorgeschiedenis van verlies, zou zo’n open relatie aanvankelijk wel zwaar maken. Maar ik moest gewoon even doorbijten, dacht ik, dan zou ik mezelf daarna, eindelijk, van die ballast bevrijden. Vrij zijn. Net zoals al die steeds talrijker aanwezige, onbeschaamd non-monogaam levende mensen.
Als alles goed gaat zijn open relaties zowel de ultieme zelfontplooiing als een verbetering van de vrije liefde-idealen van weleer, want met wederzijdse instemming en dus ethischer, en dankzij alle populair-psychologische boeken en podcasts over het onderwerp ook beter omkaderd.
Dat het ook niét goed kan gaan, daar lees en hoor je minder over. Dus zo mis, dacht ik, zou het wel niet kunnen lopen.
*
“Het enige dat het leven mogelijk maakt, is permanente, ondraaglijke onzekerheid: niet weten wat komt”, schrijft Ursula K. Le Guin in The Left Hand Of Darkness, haar revolutionaire roman over genderfluïditeit.
Als één genre die onzekerheid iets draaglijker kan maken door simpelweg verschillende realiteiten uit te proberen dan wel sciencefiction. Wat is goede sciencefiction anders dan een gedachte-experiment?
Zelf verkoos Le Guin de benaming ‘speculatieve fictie’. Omdat sciencefiction lang niet literair serieus genomen werd, maar ook omdat ze meer in humane dan in harde wetenschappen geïnteresseerd was. Bovenal onderzocht Le Guin menselijk gedrag, en daarvoor verzon ze niet alleen planeten, maar ook samenlevingen met heel eigen normen en waarden.
Verhalen vertellen is een manier om werelden te scheppen en te herscheppen. Speculatieve fictie gebruikt onze wereld als grondstof om er een nieuwe mee op te bouwen.
In haar beroemde essay The Carrier Bag Theory of Fiction stelt Le Guin een geschiedkundige benadering voor die niet de speer, maar de speerhouder of de draagtas als eerste menselijke werktuig beschouwt. In tegenstelling tot de speer, die een rechte weg naar zijn doel aflegt, en in tegenstelling tot de lineaire manier waarop westerlingen over tijd en geschiedenis denken, is de draagtas warrig: alles is onderling verstrengeld.
Deze theorie stelde Le Guin staat om al schrijvend complexe ideeën uit te proberen, zonder losse eindjes aan elkaar te hoeven knopen of tegenstrijdigheden op te lossen.
In meerdere van Le Guins samenlevingen is niet monogamie maar polyamorie de standaard. In haar kortverhaal Mountain Ways uit 1996 leven mensen samen in zogeheten sedoretu’s, huwelijken van vier met strakke seksuele voorschriften.
“Vier zielen en lichamen en alle jaren van hun vier komende levens liggen in de weegschaal van elk van die beslissingen en uitnodigingen”, schrijft Le Guin, “passie, zowel negatief als positief, moet zijn weg vinden, en vertrouwen moet opgebouwd worden, anders zal het hele bouwwerk instorten, of zal het zichzelf in egoïsme en jaloezie en verdriet vernietigen.”
De eerste roman die polyamorie als standaard opvoerde, verscheen al in 1961. Stranger In A Strange Land van Robert Heinlein gaat over een door marsmannetjes opgevoede man die korte metten maakt met de restrictieve seksuele moraal van de aardlingen. Het is de eerste scifi-roman die bovenaan bestsellerlijsten belandde. Heinlein had niet alleen het flower power-sfeertje van de sixties goed weten vangen, hij zwengelde het ook stevig aan.
De roman geldt als klassieker, maar wel eentje die de tand des tijds niet goed heeft doorstaan. Zo bulkt het boek van de vlakke vrouwelijke personages die, eenmaal hun innerlijke obstakels overwonnen zijn, altijd geil zijn. Volgens biografen was Heinlein zelf een polyamorist, maar had hij minder sympathie voor de seksuele avonturen van zijn vrouw. Een tijd lang voerde het Heinlein-echtpaar een ménage à trois, maar uiteindelijk verliet de schrijver zijn echtgenote voor de nieuwe vrouw.
*
Ik zat bovenop hem en keek naar haar. Zowel mijn vriend als onze nieuwe geliefde
hadden hun blik naar mij opgeslagen, een begerige blik. Toch kon ik een lichte huivering niet onderdrukken. Vreselijk mooi zagen ze er samen uit, zo zij aan zij, wang aan wang.
Na dat eerste gesprek had het nog een goed jaar geduurd voor we onze relatie openden. Aanvankelijk waren er wel allerlei regels geweest over wanneer en hoe vaak – enkel wanneer de ander weg was, niet meermaals met dezelfde persoon – maar regels opstellen voor veranderlijke verlangens bleek nog niet zo eenvoudig. Al snel verschoven de grenzen, gingen we aan schaalvergroting doen. Via een driehoeksverhouding schuifelden we het terrein van de polyamorie op. Dezelfde persoon daten zou overzichtelijker zijn, dacht ik, veiliger.
Maar wat ik voelde wanneer we samen in bed lagen was onversneden jouissance. Om er nogmaals Lacan tegenaan te gooien: een vreemde mengeling van pijn en genot, een genieten van en door het lichaam dat niet per se plezierig is en veeleer met de doodsdrift danst dan dat het een reële nood vervult.
Je partner een ander zien begeren én bevredigen heeft iets ongehoords. Net dat kan opwindend zijn. Niet voor niets is het trio een van de meest voorkomende seksuele fantasieën.
Maar wat de eerste paar keer spannend was, werd bij herhaling verwarrend. Wat was dit? En wat waren wij nu van elkaar? Deed ik dit, zoals een vriend destijds vroeg, omdat ik het wilde, of omdat het subversief was?
Ik wist het zelf niet meer. Wel geraakte ik het knagende gevoel niet kwijt dat dit niet klopte. Maar was dat werkelijk mijn eigen gevoel of veelmeer gevolg van monogame maatschappelijke indoctrinatie, zoals in veel poly-zelfhulpboeken opgeworpen wordt?
“Het gevoel van verkeerdheid dat het vreemde vergezelt”, schrijft Mark Fisher in The Weird And The Eerie, “is vaak een teken dat we ons in de nabijheid van het nieuwe bevinden. Het vreemde is een signaal dat eerder gehanteerde concepten en denkkaders achterhaald zijn. Is de ontmoeting met het vreemde niet per se aangenaam, dan is deze ook niet simpelweg onaangenaam. Er schuilt een plezier in het achterhaald zien geraken van het vertrouwde en het conventionele – een plezier dat overeenkomsten vertoont met Lacans jouissance.”
De aantrekkingskracht van het vreemde en het griezelige ligt volgens Fisher niet in de opvatting dat we genieten van wat ons beangstigt, maar heeft te maken met “een fascinatie voor het externe, voor dat wat buiten de normale waarneming, kennis en ervaring ligt”.
*
Zou het inderdaad niet werkzamer zijn als we allemaal onze jaloezie, verlatingsangst en bezitsdrang ontmantelden? Als iedereen gewoon van iedereen was?
Dat was een krappe eeuw geleden al Aldous Huxleys dictum in Brave New World, de dystopische roman over een toekomstige samenleving waarin mensen tot genotsslaven zijn gemaakt. De Wereldstaat, zoals Huxleys futuristische samenleving heet, draait om wetenschap en efficiëntie. Emoties en individualiteit worden al op jonge leeftijd afgeleerd, drugs worden vrij voorzien en promiscuïteit is de norm – een norm die zowel seksuele verlangens dient te bevredigen als te voorkomen dat mensen te close worden. Ondanks de sociale ban doen sommige personages stiekem toch aan monogamie.
Zodra ons wat opgelegd wordt, lijken we vooral het tegenovergestelde te willen.
Ook op planeet O uit Le Guins Mountain Ways klinkt het over de sedoretu, het voorgeschreven vierpersoonshuwelijk: “de perfecte balans tussen alle vier de relaties was een zelden gerealiseerd ideaal.”
Shahes, het stugge hoofdpersonage, wil eigenlijk gewoon alleen met haar vrouw zijn. Maar omdat officiële relaties per vier verlopen en dan ook nog eens volgens rigide voorschriften over gender en genootschap, verzint ze een list. Haar geliefde zal zich als zogeheten Avond-man voordoen en zo de andere huwelijkspartijen om de tuin leiden.
Maar hun kunstgreep komt uit en op het eind van het verhaal schikt Shahes zich, zij het enigszins schoorvoetend, naar de realiteit: in een meervoudige relatie moet je met iedereen rekening houden.
Te vermoeiend vond ik dat, of misschien was ik er gewoon niet toe in staat.
Ik stapte uit de driehoeksverhouding en ontwikkelde in een wellicht niet geheel toevallig snel tempo mijn eigen tweede relatie. Ondertussen bleef mijn vriend de andere vrouw zien.
Het duurde even voor ik kon toegeven dat ik ook deze opstelling maar niets vond.
Of het nu indoctrinatie, geaardheid, voorkeur of simpelweg egoïsme was, doet er uiteindelijk weinig toe, maar ik wilde mijn partner niet delen. Mijn primaire partner, zoals dat in poly-jargon heet, niet, maar ook mijn secundaire niet.
*
Een krap jaar nadat we zo met z’n drieën de lakens hadden gedeeld, lag ik wakker en dacht aan hoe mijn ex nu naast zijn nieuwe vriendin lag. Ik zag hoe hij een arm om haar middel geslagen had, zijn neus in het kuiltje tussen haar hals en sleutelbeen begraven had. Ik rook haar naar vers beddengoed geurende parfum, hoorde haar Angelsaksische accent. Geen vruchten van mijn verbeelding die me tijdens het uur van de wolf kwelden, maar herinneringen. Helder en klaar.
Het gekke, om niet te zeggen gekmakende, was dat deze vrouw met wie ik me in de driehoeksrelatie had bevonden, de nieuwe geliefde van mijn ex, nogal op mij leek.
Ze had dezelfde oogopslag en eenzelfde stijl, maar was net iets jonger, kleiner, stiller, liever.
Ik kon me niet van de gedachte ontdoen vervangen te zijn door een compactere versie van mezelf. De onzinnigheid van zulke vergelijkingen ontging me niet, maar ik moest steeds denken aan The Invasion of the Bodysnatchers. In deze verfilmde scifi-roman, destijds in het Nederlands uitgebracht onder de titel De onzichtbare vijand valt aan, worden mensen in hun slaap vervangen door emotieloze duplicaten.
Slapen deed ik die dagen niet veel, maar als ik onder zeil ging, droomde ik over haar, mijn vervanger, mijn verbeterde kopie. In het merendeel van deze dromen viel ik haar aan: ik sloeg haar in het gezicht, duwde haar zelfs een keertje van het balkon.
Een van de symptomen van het syndroom van Capgras, ook wel dubbelgangerswaan genoemd, is agressie tegenover de vermeende bedrieger. Wie aan dit syndroom lijdt, heeft het waanidee dat dierbaren vervangen zijn door dubbelgangers. Af en toe ziet een Capgraspatiënt zichzelf als dubbelganger. Aanvankelijk vat de patiënt de absurditeit van zijn eigen overtuigingen, maar na verloop van tijd kunnen psychotische verschijnselen zich ontwikkelen. De aandoening komt dubbel zo vaak voor bij vrouwen.
“De ontmoeting met wat buiten onze normale waarneming, kennis en ervaring ligt ”, schrijft Fisher in The Weird And The Eerie, “eindigt vaak in inzinking en psychose”.
Fishers concept van the weird is sterk verwant aan Freuds Unheimliche, maar het weirde stelt ons, aldus Fisher, in staat “de binnenkant uit het oogpunt van de buitenkant te zien”. Het dringt, met andere woorden, haar griezelige vreemdheid van buitenaf op. Het unheimliche daarentegen vervreemdt het vertrouwde van binnenuit.
Het unheimliche – dat zich als ‘het ontheemde’, ‘unheimische’ of ‘the uncanny’ laat vertalen, maar even vaak onvertaald blijft – is namelijk niets nieuws. Het is kennis die zich lang geleden al in onze geest vestigde, maar vervreemd geraakte door verdringing. En dus is het ongemakkelijk of ronduit beangstigend wanneer we datgene waarmee we enkel als fantasie vertrouwd waren, zoals bijvoorbeeld de dubbelganger, in het echt tegenkomen. Volgens Freud vormen herhaling en verdubbeling de kern van elke unheimliche ervaring. Wat ons aan onze innerlijke herhalingsdwang herinnert, zo vat hij in zijn gelijknamige essay samen, is unheimlich.
*
In het begin had ik nochtans op die gelijkenis gekickt, het opwindend gevonden dat de andere vrouw in onze driehoek op mij leek.
In zijn studie Der Doppelgänger stelt Otto Rank, een naaste collega van Freud, dat de dubbelganger oorspronkelijk een verzekering tegen de vernietiging van het ego was, een “energetische ontkenning van de macht van de dood”.
Daaruit leidde Freud af dat de ziel de eerste dubbelganger van het lichaam was, een verdubbeling uitgevonden om ons tegen het sterven te beschermen en ontsproten aan een primair narcisme zoals dat van een kind, of onze voorouders.
Naarmate we ons verder ontwikkelden verdween het idee van een dubbelganger echter niet, wel kreeg het een andere lading. Van een onsterfelijkheidsverzekering veranderde hij, aldus Freud, in “de angstaanjagende voorbode van de dood.”
Soms vraag ik me af of mijn opwinding misschien mede veroorzaakt werd door de mogelijkheid ingewisseld te worden. Had ik diep vanbinnen niet altijd geweten dat het zo zou eindigen?
Een bevestiging van de almacht van onze eigen gedachten – nog zo’n primitieve overtuiging die zich nog steeds in een hoekje van onze geest verschanst – triggert een lang verworpen animisme, en ook dat ervaren we unheimlich.
Maar als ik van meet af aan al vermoedde mijn relatie te zullen verliezen, waarom bleef ik er dan mee doorgaan?
Volgens Edmund Bergler, eveneens freudiaans psychoanalyticus, kunnen we onbewust van het unheimliche genieten, waardoor we het op masochistische wijze telkens weer opwekken. Angstlust of de seksualisering van angst, noemde hij deze onderwerping (aan de verdrongen almacht van onze eigen gedachten).
Iedereen is uniek én iedereen is vervangbaar. Ziedaar de romantische paradox waar we ons bewust van zijn, maar die we verdringen of zelfs ontkennen. We moeten wel, anders zou het veel te eng, of zinloos, zijn een relatie aan te gaan.
De ironie ontgaat me niet dat de premisse van polyamorie net is dat er gekozen noch gewisseld hoeft te worden.
*
Aan het eind van de dag waarop ik mijn toekomstige zelf in de damestoiletten ontmoette, bezocht ik de vernissage van mijn voormalige secundaire geliefde.
Met hem bevriend blijven bleek makkelijker dan met mijn voormalige primaire partner. Onze levens waren minder met elkaar vervlochten, het gebruikelijke breakup-draaiboek gold niet. Als er iets bevrijdend was aan dit hele experiment, dan wel dat.
In de galerie bewonderde ik de baby die hij zopas had gekregen. Iemand vroeg of ik de moeder was. Ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ik ben geen babypersoon, maar deze baby was wel erg schattig.
Daags nadien merkte ik in de vestibule van de bibliotheek de zichzelf opslokkende slang op. Hoewel ik al wekenlang voorbij deze zuil wandelde, zag ik haar nu pas: de kosmische slang, gevangen in de vreemde lussen van Ouroboros.
In zijn oeuvre benadrukt Freud meermaals dat tijd bestaat noch vergaat tijd in het onbewuste. Lacan stelde daarop de psychoanalyse voor als uitdaging van de lineaire tijdsordening. Geschiedenis verloopt, volgens de psychoanalyse, met horten en stoten, in series van vormende crisissen en hun verwerking. Geschiedenis is een eindeloze confrontatie van de mens met zijn illusies en teleurstellingen, zijn onvermogen tot volledige bevrediging.
Hoewel ik intussen naar de exclusieve relatie terugkeerde, weet ik dat deze geen uitweg biedt. Er is namelijk geen oplossing. In zekere mate is monogamie even onmogelijk als polyamorie. Vast bestaan voor elk model de juiste mentaliteit, plaats en persoon, maar evengoed krijg je die variabelen nooit op eenzelfde lijn. Of toch niet in dit leven.