In naam van dezelfde God aan wie Mohamed El Bachiri (36) zijn dagelijkse gebeden richt, blies een zelfmoordterrorist zich op 22 maart 2016 op in metrostation Maalbeek. El Bachiri was op slag een alleenstaande vader van drie jongetjes. Zes maanden na die gitzwarte dinsdag predikt Mohamed uit Molenbeek de jihad; die van de liefde, welteverstaan. “Ik bevind me in een erg paradoxale situatie: ik ben slachtoffer van de terreur, maar in de ogen van sommigen ook een potentiële terrorist.”
“Ben je niet te bang hier, in de jungle van Molenbeek?”
Op zijn slippers - handen diep in de zakken van zijn losse broek, om zijn lippen een halfslachtig lachje – komt Mohamed El Bachiri aangeslenterd vanuit de Zwarte Vijversstraat. We hebben afgesproken voor het gelijknamige metrostation in hartje Molenbeek. Ik ben net uit de ondergrondse naar boven gekomen, hij is te voet. Tien jaar lang vervoerde de Molenbekenaar dagelijks duizenden Brusselaars door de enige tunnels van de stad die nooit aan verkeersconstipatie lijden. Maar sinds zijn echtgenote Loubna Lafquiri (34) op 22 maart 2016 het leven liet bij een aanslag op de ondergrondse, bestaat het openbaar vervoer van Brussel niet meer voor de voormalige metrobestuurder en zijn drie zoontjes Ayman (10), Camil (8) en Shahine (2). Ze zetten er geen voet meer.
El Bachiri: “Het was geen gemakkelijke eerste september. De jongens zijn van school veranderd, vroeger zaten ze vlak bij het werk van mama, nu in Molenbeek. Het was niet haalbaar om elke ochtend over en weer naar Etterbeek te rijden. En met de auto was ik verplicht om langs het metrostation van Maalbeek te passeren. Dat wilde ik niet.”
Wat betekende de metro vroeger voor u?
“Ik heb bij de MIVB/STIB gesolliciteerd omdat ik meer werkzekerheid wou dan de bewakingsopdrachten die ik op interimbasis deed. Dat was in 2005. Ik kon meteen beginnen. De metro besturen ging me goed af. Ik hield van dat ondergrondse universum: je vervoert vlot een enorm aantal mensen, je hebt de stuurcabine voor jou alleen, en je krijgt een mooi overzicht van de Brusselse beau monde tijdens zijn dagelijkse bezigheden. De ambiance onder de collega’s was goed, en ik had meestal ook een aangenaam contact met mijn passagiers. De metro is een beetje zoals onze samenleving, je hebt er van alles wat: gekken en gemeneriken, maar evengoed veel vriendelijke en bijzondere mensen.”
Er wordt weleens gezegd dat de metro van Brussel van de Marokkanen is. Wat is daarvan aan?
“Er werken heel veel Marokkanen bij de MIVB/ STIB, dat is al enkele decennia zo. Mijn vader heeft ook jarenlang als tramchauffeur gewerkt. Een ancien heeft me eens verteld dat de verklaring daarvoor te vinden is in het zogeheten ‘4-2’-systeem: vier dagen werken, twee dagen congé. Wij hebben maar om de zes weken een weekend vrij. En het weekend is heilig voor de Belg, vroeger toch zeker. De eerste vijf jaar wisten wij ook nooit van tevoren welke uren we dienst hadden: de werkschema’s zijn niet bepaald flexibel. Dus namen de Maghrebijnen de jobs die niemand anders wou, blij dat ze überhaupt werk hadden.’
Wat voelt u vandaag wanneer u voorbij die welbekende witte M met dat dikke rechterbeentje wandelt?
“Ik heb de neiging om alles wat met de metro te maken heeft, op een afstand te houden. Zelfs mijn collega’s en goede vrienden van toen spreek ik niet meer, hoewel ik hun voor altijd dankbaar ben voor hun uitzonderlijke steun. Als ik die mensen nu tegenkom op straat, zal ik hen natuurlijk wel groeten, maar een praatje maken vind ik te moeilijk. Het roept te veel op. De gedachte dat ik elke dag in het decor van het drama van mijn leven zou moeten doorbrengen, is ondraaglijk.
Bovenal probeer ik niet na te denken, niets te voelen. Niet wanneer ik een metrostation passeer, maar ook niet wanneer ik over Loubna praat. Ik wil vermijden dat ik opnieuw in het zwarte gat van na de aanslagen beland. Drie maanden heb ik horizontaal op de bank van mijn ouders doorgebracht. Pas in juli was ik in staat om met de kinderen naar huis terug te keren. Ik ben het hun verplicht om me sterk te houden. Ik kan het me niet meer veroorloven om over mama te praten terwijl de tranen over mijn gezicht lopen. De jongens hebben ondanks alles nood aan plezier: zij willen spelen, zich amuseren. Ze zijn nog zo jong. Ik kan me niet in mijn verdriet wentelen: dat is niet goed voor hen. Daarom blokkeer ik mijn gedachten: ik zie een metro, maar tegelijk zie ik hem niet. Ik vertel over Loubna, maar mijn hart luistert niet mee.”
GOEDHEID VAN DE MENS
22 maart 2016, 9.08 uur. Loubna Lafquiri heeft net de kinderen op school afgezet en is onderweg naar La Vertu, de islamitische lagere school waar ze werkt als turnjuffrouw. Op haar telefoon leest ze de nieuwsberichten over explosies in Zaventem. Vanuit metrostation Schuman belt ze naar haar moeder, die later op de dag vanuit Marokko naar België zou terugreizen: ‘Wees voorzichtig, er is een aanslag gepleegd.’ De volgende halte is Maalbeek. Om 9.11 uur, iets meer dan een uur nadat de eerste bom op de luchthaven is afgegaan, blaast Khalid El Bakraoui zichzelf op in het middelste van de drie metrostellen die net het station zijn uitgereden:
Loubna’s metrostel. Om 9.45 uur begint de turnles. De leerlingen van La Vertu vragen zich af waar juf Loubna blijft. Haar echtgenoot ligt op dat moment nog te slapen, hij heeft vrijaf die dag. Iets over tien wordt Mohamed El Bachiri wakker gemaakt door een gemeenschappelijke vriendin. ‘Heb je nieuws van Loubna?’ vraagt ze. Hij begrijpt niet wat ze bedoelt. ‘Ben je niet op de hoogte? Er is een bom ontploft in Maalbeek.’ Mohamed neemt zijn telefoon erbij en kijkt naar de Viberverbinding van zijn vrouw: na 9.11 uur is er niets meer.
El Bachiri: “Et voilà, toen had ik het begrepen. Ik voelde het. Ik ben haar zelfs niet meer gaan zoeken in de ziekenhuizen: ik wist genoeg. Mijn broer heeft het toen van mij overgenomen, ik kon niet meer helder nadenken. Hij heeft me naar de school van de jongens gebracht om de directie in te lichten over de verdwijning van mijn vrouw. Officieel is Loubna’s overlijden pas twee dagen later bevestigd,maar ik heb de kinderen meteen gezegd dat mama niet meer naar huis kwam. Een slechterik heeft een bom gelegd in de metro waar mama in zat: zo heb ik het hun verteld. Daarom heeft God mama meegenomen, om haar te beschermen.
Op school ging het natuurlijk ook uitgebreid over de aanslagen. Maar de Allah van wie de jongens waarden zoals naastenliefde en verdraagzaamheid onderwezen krijgen, staat haaks op de Allah in wiens naam de terroristen handelden. Omdat ze dat echt niet konden begrijpen, heb ik het erop gehouden dat de bommenlegger een gek was. Loubna en ik hebben in de opvoeding van onze kinderen altijd de nadruk gelegd op de goedheid van de mens. Probeer dit dan maar eens uit te leggen.”
DUIZEND-EN-ÉÉN NACHT
Loubna’s laatste rustplaats is het familiegraf van de Lafquiri’s in Salé, in Marokko. Waarom hebt u uw vrouw daar begraven en niet in Molenbeek, waar zij geboren werd en jullie trouwden en kinderen kregen?
“Nog de dag van de aanslagen zelf ben ik gecontacteerd door de Marokkaanse ambassade. Zij lieten me weten dat hun gedachten naar ons uitgingen en dat ze al het mogelijke zouden doen om ons te ondersteunen. Alle kosten voor de repatriëring van het lichaam en de begrafenis namen zij op zich. Omdat ik wist dat Loubna in Marokko een waardige uitvaart zou krijgen, heb ik daarmee ingestemd. Hier stond het hele land op zijn kop, iedereen was nog helemaal overstuur door de aanslagen. Koning Mohammed De Zesde van Marokko heeft ook een brief geschreven die me erg geraakt heeft. Zijn condoleances bewijzen dat uitwijkelingen niet vergeten worden, ook al wonen we aan de andere kant van de Middellandse Zee. Afgelopen zomer heeft hij ons uitgenodigd in zijn paleis. Drie dagen mochten we bij hem logeren; pure magie was dat, grandioos. We woonden allerlei sprookjesachtige ceremonies bij. Marokko is het land van duizend-en-één nacht. De kinderen keken hun ogen uit.
Pas op, geen slecht woord over het Belgische vorstenpaar, hoor. Ook koning Filip en koningin Mathilde hebben mij en mijn twee oudsten persoonlijk ontvangen. Fantastische mensen, ik voelde hun empathie. Op visite bij de belangrijkste der Belgen; qua symboliek kon dat wel tellen voor mij.
Als Belgo-Marokkanen boffen wij maar dat we niet één, maar twee vorsten hebben die zo goed voor ons zorgen. Na de aanslagen heb ik echt een dubbel burgerschap gevoeld: evenveel Belg als Marokkaan.”
Wat voor iemand was uw vrouw?
“Ze was even mooi vanbuiten als vanbinnen: ze hield van iedereen en iedereen hield van haar. Altijd een glimlach op haar gezicht, Loubna was pure joie de vivre. Heel open en geëngageerd ook. Samen met enkele vriendinnen heeft Loubna een klein jaar geleden de vzw Femmes en Forme opgericht, opdat vrouwen uit de buurt aangepaste gym- en zwemlessen konden volgen. Ze wou graag haar eigen project, iets wat 100 procent van haar was. Femmes en Forme was haar bébé, zoals ze het zelf noemde. Het was meteen een succes. Ze genoot dan ook een goede reputatie, iedereen kende haar.”
In Molenbeek?
“In heel Brussel! Allemáál wisten ze wie Loubna Lafquiri was. Als ze ziek was, gebeurde het meer dan eens dat vrouwen in de turnzaal aankwamen en rechtsomkeert maakten zodra ze hoorden dat de les die dag door een vervangster werd gegeven. Ze was populair, maar ook erg goed in wat ze deed. Dansen kon ze als geen ander, en ook voor toestelturnen had ze veel talent. Ze heet nooit op competitieniveau gesport, maar had het wel gekund. Haar uithoudingsvermogen was onvoorstelbaar. Eén keer ben ik met haar gaan joggen; heel klein voelde ik me toen. Maar Loubna was vooral gepassioneerd. Ze ging altijd tot het uiterste en slaagde erin andere vrouwen dat ook te laten doen.”
Wat voor vrouwen kwamen er naar die aangepaste sportklassen?
“Loubna stond erop dat Femmes en Forme openstond voor iedereen. Maar ze was zich ervan bewust dat bepaalde vrouwen moeilijk of geen toegang hebben tot sport, om allerlei redenen: door hun hoofddoek, de gemengde sportscholen of hun eigen complexen en onzekerheden. Lessen uitsluitend voor vrouwen laten hen toe te sporten zonder beoordeeld te worden, en zich zo een beetje te emanciperen. Loubna vond het erg belangrijk dat moslima’s niet in een sociaal isolement leefden.
Maar als ze een telefoontje kreeg met de vraag of Femmes en Forme een islamitische vereniging was, antwoordde ze: “Nee, één voor alle vrouwen”. Loubna was tegen elke vorm van discriminatie, ze was juist heel tevreden als er ook een Vlaamse of Waalse vrouw naar haar les kwam.”
Loubna droeg als enige geen hoofddoek op de islamitische school waar ze lesgaf.
“Ze heeft er nooit eentje gedragen: dat wou ze niet. Ik zou het haar ook nooit gevraagd hebben. Haar zus is ook nooit gesluierd, haar moeder wel. Van mijn eigen zussen dragen sommigen een hoofddoek, maar niet allemaal. Dat kiezen ze zelf. De hamvraag in heel die hoofddoekenkwestie is: bedek je jezelf echt uit religieuze overtuiging of is het een identiteitsclaim waarbij je vooral anderen nabootst? Nooit bidden, maar wel met een hoofddoek rondlopen is niet logisch. Toch doen veel jonge meisjes dat vandaag. Gemediatiseerde polemieken zoals die over het boerkiniverbod voeden zulke statements alleen maar: als ik een rebellerend meisje van 16 was, en je verbood mij een hoofddoek te dragen, dan zou ik dat uiteraard juist wél doen. Zoals over de meeste maatschappelijke kwesties dachten Loubna en ik hier hetzelfde over. Loubna belichaamde voor mij niet enkel de perfecte vrouw, maar ook de perfecte moslima. Ik was erg trots op haar.”
DE WARE JIHAD
Was het meteen een coup de foudre toen jullie elkaar leerden kennen?
“Ik was 23 en werkte als verkoper in een telecomwinkel in Schaarbeek, waar Loubna met haar ouders woonde. Zij had net haar opleiding tot leerkracht lichamelijke opvoeding afgerond en was vaste klant in de winkel. Wanneer ze langskwam, maakten wij altijd een praatje, heel spontaan. En al tijdens het eerste gesprek sloeg de vonk over: het was alsof we meteen in onze eigen bubbel zaten.
Ik was niet nerveus toen ik haar mee uitvroeg. Alles verliep à l’aise. Loubna had de gave om de mensen rond haar op hun gemak te stellen. Daarna is het snel gegaan, alles voelde zo vanzelfsprekend aan. Ik vroeg haar ten huwelijk op de kliffen van Cap Gris-Nez, met uitzicht op de zee. Het kader kon niet beter (glimlacht).
Eén jaar nadat we elkaar hadden leren kennen, waren we getrouwd. Twee huwelijksfeesten: één bij mij in Molenbeek, één bij haar in Schaarbeek, omdat er gewoon te veel genodigden waren. Twee jaar later, in 2006, werd onze eerste zoon geboren.”
Hoe was Loubna als moeder?
“Toen ik haar leerde kennen, zag ik in haar al een ontluikende echtgenote. En zodra we getrouwd waren, wist ik dat ze een zeer liefdevolle moeder zou worden. Maar de combinatie van werk en drie kinderen opvoeden - drie jongens dan nog - was niet evident. Alle drie zijn het energiebommetjes, maar Ayman is ook nog eens hyperactief. Hij springt en klautert overal op, je moet hem voortdurend in de gaten houden.
Loubna slaagde er met moeite in om alles te bolwerken; haar job, de sportlessen en onze drie zoontjes. Natuurlijk zorgde ik ook voor de kinderen, maar als moeder nam zij toch veel meer op zich. Ze was ontzettend georganiseerd, dacht altijd aan alles. Ik daarentegen, vergeet van alles: als ik de kinderen moet aankleden voor school, vertrekken ze gegarandeerd met twee verschillende sokken aan, of zonder lunchtrommeltje. Zoiets gebeurde bij Loubna niet, daarvoor was ze te perfectionistisch. Met mijn warhoofd ben ik eerder het tegenovergestelde. Maar samen waren wij complementair: zij leidde mijn chaos in goede banen, ik temperde haar veeleisende drang naar perfectie.
Loubna was moe, ze had me al een paar keer gezegd dat ze doodop was door de kinderen. Ik stelde haar voor een carrièrepauze te nemen, een sabbatjaar om uit te rusten. Dat zou ze normaal in 2017 gaan doen.”
De meeste mensen willen in een sabbatjaar zoveel mogelijk plannen realiseren. Had Loubna ook zulke voornemens?
“Loubna reisde graag. De verste bestemming die we samen bezocht hebben, was New York, maar we planden een rondreis door Azië. Dat was Loubna’s grote droom. Ze was geïntrigeerd door de landschappen en de cultuur: dat het Oosten een wereld op zich was, wars van het Westen, sprak haar erg aan. We hadden het geluk dat Loubna’s moeder ons veel hielp met de kinderen. Dat doet ze nu nog steeds trouwens, we zijn erg close. Als het even kon, brachten Loubna en ik de jongens naar hun oma om er met ons tweetjes op uit te trekken. Naar de Ardennen, maar evengoed naar Marokko, Spanje, Portugal, Italië, de Canarische eilanden…”
Welke plannen koestert u nog voor de toekomst?
“Ik heb geen toekomst meer, Loubna was mijn toekomst. Mijn enige plan is nu: de kinderen laten opgroeien onder de best mogelijke omstandigheden. De afwezigheid van hun mama zal ik nooit kunnen compenseren, maar hun papa zal er zoveel mogelijk zijn. ’s Ochtends maak ik de kinderen wakker, geef hun te eten, en breng hen naar school. Terug thuis ruim ik op, doe boodschappen, bereid het avondmaal voor, en probeer nog een uurtje of twee te slapen aangezien ik ’s nachts amper een oog dichtdoe. Door het verdriet om Loubna en de stress met de kinderen sta ik onder enorme spanning. Ik neem medicatie om een beetje te kalmeren. Zodra de kinderen terugkomen van school, is mijn dag voorbij. Dan ben ik er voor hen. Als ze daar zin in hebben gaan we naar het park en spelen een potje voetbal. Anders neem ik ze mee naar mijn moeder en kunnen ze daar een beetje de beest uithangen. Daarna keren we terug naar huis, stop ik hen in de douche en eten we samen. Voilà: dat is vandaag mijn leven.”
Hoe gaan de kinderen om met het verlies van hun moeder?
“Alle drie worden ze psychologisch begeleid, maar ze beleven hun verdriet elk op hun eigen manier. Camil is daar heel extravert in: soms weet hij met zijn woede geen blijf. Ayman is juist het tegenovergestelde: hij heeft de neiging alles op te kroppen. Daarmee ontziet hij mij wel, maar ik maak me zorgen over de gevolgen daarvan in zijn latere leven. Shahine is amper 2,5 jaar oud: hij beseft nog niet zo goed wat er allemaal rond hem gebeurt. Maar ik merk dat hij getraumatiseerd is door het verdwijnen van zijn moeder. Als ik hem op school achterlaat, raakt hij in paniek. Omwille van de jongens wil ik het verlies zo eerbaar mogelijk dragen. Maar zonder hen zou ik niet overeind blijven. Want franchement: je kunt mij bijeenvegen.”
Waar vindt u de kracht om toch verder te gaan?
“Ik zoek troost in muziek, in de nummers die Loubna ook graag hoorde. Funk, soul en hiphop. Mary J. Blige en R. Kelly, maar ook Jef Buckley en Eric Clapton. En ik herlees bepaalde teksten uit de Koran. ‘En denkt niet over degenen, die ter wille van God gedood zijn, als doden. Neen, zij zijn levend en bij hun Heer worden hun gaven geschonken’ (Soera 3: 169, red.) Dat is een tekst die jihadi’s zich toe-eigenen, maar die op veel verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden, net zoals de jihad zelf. ‘Jihad’ betekent ‘streven naar een bepaald doel’, en dat kan ook volkomen geweldloos. De ware jihad is voor mij die van zelfovertreffing en liefde.
Elk zinnig, vredelievend persoon begrijpt dat ‘zij die ter wille van God gedood zijn’ gaat over onschuldige gelovigen die stierven voor het welzijn van de mensheid, zoals Loubna. Niet over zelfmoordterroristen die denken dat ze zich met bommen het paradijs in kunnen katapulteren.”
GROTE GOD
Kunt u begrijpen dat sommige jongeren vandaag zo gedesillusioneerd zijn dat ze geloven dat het leven enkel zin heeft als je als martelaar sterft?
“Niets rechtvaardigt geweld. Het menselijk leven is heilig, punt aan de lijn. Frustratie of discriminatie vormen nooit een excuus voor terrorisme. Dat discours van haat zou verboden moeten worden, ook binnen de religie zelf. Voorschriften die stellen dat je niet van sjiieten mag houden, zijn onzin. De imams moeten hun verantwoordelijkheid opnemen. De teksten uit de Koran zijn in een welbepaalde, historische context ontstaan en mogen nooit letterlijk gelezen worden. Je kunt die teksten niet zomaar aan kwetsbare, opgehitste jongeren geven en ze er dan hun plan mee laten trekken. Het godsdienstonderwijs en de overheid moeten veel nauwer samenwerken. Kwetsbare jongeren moeten voelen dat ze meetellen in dit land. Het bestuur moet hen duidelijk maken dat wij allemaal Belgen zijn, tous ensemble. Er zijn nog veel te weinig verzoenende initiatieven op touw gezet na de aanslagen; noch door de moslims, noch door andere gemeenschappen.”
Stel: u loopt op het gemeenteplein van Molenbeek enkele van die kwetsbare, maar duidelijk opgehitste jongeren tegen het lijf. Stapt u op hen af?
‘Niet op dit moment, nee. Ik ben nog niet klaar voor die confrontatie. Wel heb ik aan het einde van de vastenperiode een interventie gedaan in de kerk van Molenbeek om op te roepen tot de ware jihad die van de liefde. In het publiek zaten zo’n 600 mensen uit verschillende geloofsgemeenschappen. Op Facebook is dat filmpje meer dan 68.000 keer bekeken en 2.000 keer gedeeld. Dat doet deugd. ’Ondertussen werd ik ook uitgenodigd door de Moslim executieve van België. Ik hoop dat we kunnen evolueren naar een Belgische islam die duidelijk humanitaire waarden uitdraagt en elke vorm van geweld veroordeelt. ’Ik ken verschillende jongens uit Molenbeek die naar Syrië vertrokken zijn, sommigen zijn zelfs al omgekomen. Via via vernam ik dan dat er weer eentje verdwenen was. Eerst was ik daar verbaasd over, daarna vooral triest. Meestal gaat het om jongens met hetzelfde profiel: kleine crimineeltjes uit een lagere sociale klasse op zoek naar erkenning. Niet eens zo arm of boosaardig, maar wel fragiel en daardoor makkelijk te kneden.’
Khalid El Bakraoui was geen klein crimineeltje, maar een zware gangster, bekend bij de Belgische politie. Hij schond meermaals de voorwaarden van zijn vrijlating en werd gelinkt aan de aanslagen in Parijs, maar bleef toch op vrije voeten. Houdt u de Belgische overheid verantwoordelijk voor wat er op 22 maart gebeurd is?
“Ik laat het gerecht zijn werk doen. Ik ben nog aan het rouwen: ik voel vooral bijna uitsluitend tristesse en melancholie. Voor haat, laat staan bitterheid, is simpelweg geen plaats. De rekening van anderen hoef ik niet te maken.”
Bent u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de strijd tegen terreur?
“Nee, ik heb me overal van afgesloten. Ik vang natuurlijk wel op dat er nieuwe drama’s zijn geweest, zoals in Orlando of Nice. Zulke berichten doen pijn. Dat deden ze vroeger al, maar na wat ik heb meegemaakt, hebben ze een nieuwe dimensie gekregen. Terreur maakt nu deel uit van ons dagelijkse leven, dat is zo triest.”
Vreest u nieuwe aanslagen?
“Eerlijk? Een deel van mij is dood. Dus bang? Nee, ik wil nog zoveel mogelijk liefde doorgeven, et puis voilà. Als mijn tijd gekomen is, ga ik. Ik verkies het om te sterven in naam van de liefde dan om te overleven op haat. Als we in angst leven, hebben zij gewonnen. We moeten tonen dat we weer overeind krabbelen, samen.
Ik ben een slachtoffer - Loubna was trouwens het enige dodelijke moslimslachtoffer die dag - maar aangezien ik Mohamed heet en uit Molenbeek kom, vorm ik voor sommigen vandaag ook een bedreiging. Daarom vind ik het zo belangrijk om een boodschap van vrede en liefde te brengen; om te tonen dat wij uiteindelijk allemaal mensen zijn met dezelfde angsten en verlangens. We moeten elkaar beter leren kennen.
Voor mij persoonlijk was 22 maart een groot drama, maar ik zou zo graag hebben dat het voor het Belgische volk een dag van verbondenheid en broederschap wordt. Dat de terroristen ons hebben versterkt in plaats van vernietigd. Heb je trouwens al een titel voor je stuk?”
Euh, neen. Hoezo?
“Ik heb een voorstel: tous enfants de l’univers, tous frères de l’humanité. Allemaal kinderen van het universum, allemaal broeders van de menselijkheid.”
U gelooft dus nog in een goede afloop.
“Wat wilt u dat ik daarop antwoord? Zonder hoop kunnen we toch niet leven?”
El Bachiri doorzoekt zijn zakken. Het papiertje waarop hij zijn hoopvolle samenlevingsvisioenen poëtisch heeft neergepend, vindt hij niet, maar gelukkig kent hij de versregels uit het hoofd. ‘Allah ô Akbar’ heet zijn gedicht. Een beladen titel, maar net daarom koos hij hem.
El Bachiri: “Enkele dagen na de aanslagen stuurde ik de kinderen ter verstrooiing naar het waterpretpark op de Heizel. Toen ik ze ging ophalen, trok de oudste aan mijn mouw. ‘Weet je, papa,’ zei Ayman bezorgd, ‘in het zwembad waren er jongens die heel luid ‘Allahu Akbar’ riepen voor ze met een aanloop op de glijbaan sprongen.’ ’C’est pas possible, dacht ik. Het was natuurlijk maar een stom geintje, maar opnieuw werd die zin gevolgd door een gewelddadige handeling. Omdat ik daar schoon genoeg van had, besloot ik mijn visie neer te schrijven, die van een God die groot is omdat hij mensen verbindt in plaats van ze tegen elkaar opzet.”
‘Allah ô Akbar’ voor de liefde die ik voel voor het vlakke land dat evenzeer het mijne is als het Sheriiaanse koninkrijk. (…) ‘Allah ô Akbar’ zachte gedachte en gebed voor jou Loubna mijn liefste, en voor alle slachtofers die voor altijd verder leven in onze harten en herinneringen.