‘Ik kan de gruwel nog altijd niet aan mijn vader linken’

© Karel Duerinckx

 

Als een van Vlaanderens hevigste nazi’s stuurde René Lagrou honderden jongeren naar het oostfront en verliet hij zijn gezin om zijn fascistische idealen na te jagen. Toch heeft Evert Lagrou zijn vader nooit volledig kunnen veroordelen. “Voor 95 procent blijft hij gewoon mijn vader.”

 

In de werkkamer van de gepensioneerde stedenbouwkundige bevindt zich een bibliotheek die enig inzicht belooft in de ruimtelijke wirwar van België. Verder verraden de ruggen weinig over Evert Lagrou. Op de plank met geschiedkundige werken valt geen enkel boek over de Tweede Wereldoorlog te bespeuren, op één titel na: The legacy of Nazi Occupation van Pieter Lagrou.

Pieter Lagrou, de kleinzoon van René Lagrou, bestudeerde als hoogleraar geschiedenis aan de Université Libre de Bruxelles het verzet en de vervolging van oorlogsmisdadigers; de activiteiten van zijn eigen grootvader in die tijd liet hij tot voor kort bewust links liggen. Vorig jaar keek hij voor het eerst René Lagrous strafdossier in, ter voorbereiding van de archiefgids waar hij onder leiding van collega Koen Aerts aan werkt, getiteld Was opa een nazi?

“In mijn geval luidt het antwoord op die vraag eenduidig ‘ja’”, neemt Pieter Lagrou aan de telefoon geen blad voor de mond. “René Lagrou was al lang voor het uitbreken van de oorlog een aartsnazi. Je kunt niet beweren dat hij een misleide flamingant was, daar bestaat geen enkele ambiguïteit over. Heel de oorlog heeft hij opgeroepen tot geweld tegenover Joden.

“Biologisch gezien is hij mijn grootvader, maar ik heb de man nooit ontmoet en dat is maar beter ook. Uit zijn briefwisseling blijkt heel duidelijk dat hij behalve een weerzinwekkende racist en antisemiet ook een meesterleugenaar en manipulator was. Als iemand de executiepaal verdiende, dan was hij het wel.”

Zijn harde taal steekt schril af tegenover de nuchtere toon waarop Evert Lagrou over zijn vader vertelt. De uitgediende professor doceert zijn familiegeschiedenis als was het een verplicht eerstejaars vak: stof waar je door moet om het vervolg te begrijpen.

Eind jaren 30 van de vorige eeuw wordt Evert Lagrou als laatste van vier kinderen in Antwerpen geboren. Zijn moeder, de dochter van een welstellend Antwerps architect, en vader, een arme boerenjongen uit West-Vlaanderen die het met hulp van de jezuïeten tot jurist schopte, runnen een succesvol advocatenbureau. In hun statige herenhuis op de Belgiëlei bevindt zich beneden het kantoor, erboven woont het gezin.

“In de hal stond een borstbeeld van Hitler”, weet Evert nog. “Vader kreeg ‘s vaak Duitse officieren over de vloer. Dan riep hij zijn drie zonen naar beneden om ons trots voor te stellen. Zijn dochter moest op haar kamer blijven. Vrouwen waren volgens het nationaalsocialisme enkel nodig om kinderen te kweken en de was te doen.”

Al lang voor de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, is René Lagrou spion voor Duitsland. Via een zendmast achter in de tuin bericht hij over de laatste ontwikkelingen in Vlaanderen, waar radicaal-rechtse partijen zoals het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) en het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) dankzij de crisis aan terrein winnen.

Kleine voetnoot vooruit: vandaag prijkt pal tegenover dat herenhuis waar Hitler in de hal stond het herdenkingsmonument voor gedeporteerde Joden.

 

Beestenwagen

 

Op 10 mei 1940 wordt België meegesleurd in de Tweede Wereldoorlog. Duitse strijdkrachten vallen het land binnen. De Belgische overheid reageert in paniek: iedereen op verdenking van Duitse sympathieën wordt opgepakt en in een concentratiekamp geïsoleerd. René Lagrou, een openlijk Groot Nederland-aanhanger die het Germaanse ras graag zo snel mogelijk herenigd ziet, is een van de duizenden Belgen die per beestenwagen weggevoerd wordt.

Na twee maanden in een Frans strafkamp is René Lagrou vastberaden zijn leed te vergelden. Hij richt de Vereniging voor Weggevoerden van Mei 1940 op en pent zijn ervaringen in veertien verhitte dagen bijeen in Wij, verdachten.

Nadat hij zijn vaders boek decennialang stof had laten vergaren op zolder, besloot Evert het vorig jaar alsnog te lezen, aangespoord door het onderzoek van zijn neef. “Ik had nooit zin om aan zijn boek te beginnen. Ik liet het verleden liever voor wat het was. Het was ook geen gemakkelijke lectuur, maar ik ben blij dat ik me er toch nog doorgeworsteld heb. Het heeft me geholpen mijn vader beter te begrijpen.”

Zijn vaders gevangenschap was het cruciale kantelmoment in diens radicalisering, weet hij nu. “De mishandelingen die de gevangenen in die kampen ondergingen, waren zo verschrikkelijk dat veel mensen er het leven lieten. Léon Degrelle (oprichter van de nationalistische Rex- partij en latere leider van de Waalse SS-afdeling, red.) heeft ook over zijn tijd in het strafkamp geschreven. Ik heb zijn boek naast dat van mijn vader gelegd. Hoewel het beduidend kalmer en objectiever is, is de inhoud wel exact dezelfde. De Fransen behandelden hen als beesten, maar niemand die daar na de oorlog nog over sprak. Wie maalde er nu om de slechteriken?”

De onberispelijke Duitse soldaten die René Lagrou uit het strafkamp bevrijden, laten een diepe indruk op hem na. Evert: “Eigenlijk had mijn vader zijn leven aan de Duitsers te danken.”

 

Bloed aan de handen

 

Steeds fanatieker in zijn geloof in de Germaanse superioriteit richt René Lagrou nog datzelfde jaar mee de Algemeene SS-Vlaanderen op, een door de bezetter gecreëerde Groot-Duitse tegenbeweging voor het VNV, dat volgens de Duitsers te veel focust op de Vlaamse onafhankelijkheid.

Als eerste leider van de Vlaamse nazipartij ontpopt René Lagrou zich tot een politieke spilfiguur in de militaire collaboratie. Hij ronselt honderden Vlaamse jongeren voor de Waffen-SS en propageert via zijn partijblad De SS-Man de nationaalsocialistische rassenleer. Later vertrekt hij ook zelf naar het oostfront.
Of René Lagrou daadwerkelijk bloed aan de handen heeft, valt niet op te maken uit zijn strafdossier, vertelt Pieter Lagrou. “Maar de vraag is maar wie het meeste schuld treft: jongens van 17 die de trekker overhaalden of meneer de advocaat met zijn haatzaaierij? Zijn morele schuld staat buiten kijf.”

Wanneer René Lagrou richting front vertrekt, laat hij behalve zijn vrouw en vier kinderen ook een bloeiende advocatenpraktijk achter in Antwerpen. “De ideologische druk moet ongelooflijk groot geweest zijn”, gelooft Evert. “Zijn gevangenschap moet hem enorm getekend hebben om zomaar alles op te geven.”
De komende twintig jaar zullen de keren dat Evert zijn vader ziet op één hand te tellen zijn, maar daar heeft hij als peuter geen idee van. “Wij waren in de tuin aan het spelen toen mijn vader afscheid kwam nemen. Ik herinner me dat hij erg geëmotioneerd was, maar ik wilde verder bouwen aan mijn zandkasteel. ‘Jaja, tot binnenkort, vake’, antwoordde ik. Wist ik veel waar hij naartoe ging. Dat wist hij volgens mij zelf niet eens.”

Hoewel Everts moeder het nationaalsocialistische gedachtegoed van haar man niet deelde, veroordeelde ze het ook niet. Over het nazisme en vaders rol daarin wordt simpelweg niet gesproken. Toen niet, nooit niet. “Hoe moeder voor zichzelf goedpraatte dat ze getrouwd was met een SS’er, weet ik niet. Waarschijnlijk worstelde ze met een gigantisch innerlijk conflict, maar dat heeft ze ons nooit laten merken. Ik geloof dat je problemen alleen kunt oplossen door erover te praten, maar zo zat mijn moeder niet in elkaar. Volgens mij heeft dat jarenlange zwijgen en verkroppen later haar kanker veroorzaakt.”

 

Ontsnapt aan executie

 

In september 1944, wanneer duidelijk wordt dat Duitsland de oorlog aan het verliezen is, brengt René Lagrou zijn gezin veilig onder in het collaboratiebolwerk van Maaseik. Zelf rijdt hij door naar Duitsland, waar hij toetreedt tot de zogenoemde Landesleitung Flandern, een marionettenregering van de nazi’s.

Nog geen maand na de Duitse overgave belandt René Lagrou in mei 1945 opnieuw in een Frans kamp. Daar worden de gevangenen in twee groepen gedeeld: wie zijn bloedgroep op borst of bovenarm getatoeëerd heeft, moet naar rechts, de anderen naar links. Wie moet plaatsnemen in de rechtse rij, keert niet meer terug. Maar René Lagrou heeft onder zijn vingernagels een pilletje zitten dat hem onmiddellijk een hartinfarct bezorgt. In plaats van de executiekamer wordt hij naar het ziekenhuis afgevoerd. Daar ontsnapt hij Hollywood-gewijs door een open vensterraam. Met behulp van opgeknoopt beddengoed.

Hij vlucht naar Spanje, onder het dictatoriale bewind van Franco een veilige haven voor gezochte nazi’s. Omdat de Belgische opsporingsbrigade hem ook daar nog op de hielen zit, bezorgt de rooms-katholieke kerk hem een vals paspoort. Nazi’s mogen misschien misdaden tegen de mensheid hebben begaan, ze bevochten wél het goddeloze communisme. Als Renaat Van Groede vertrekt hij naar het Argentinië van Perón, een van de vele nazivriendelijke dictaturen in Zuid-Amerika.

Ondertussen in België wordt zijn echtgenote opgepakt en moeten zijn kinderen onderduiken bij Vlaamsgezinde vrienden. Evert: “Wanneer er aangebeld werd, moest ik in een lege keukenkast kruipen, dat was de afspraak. Ik begreep dat ‘de witten’ ons, ‘de zwarten’, te grazen wilden nemen en dat ik me ‘als zoon van’ moest verbergen, meer niet.

 

René Lagrou in SS-uniform

 

“Ik herinner me nog hoe ik op een dag vanuit mijn verstopplaats een woedende mensenmassa hoorde naderen. Er vloog een steen door de keukenruit. Met ingehouden adem wachtte ik af wat er ging gebeuren, maar plots werd het stil. De pastoor had zich voor de menigte geworpen.”

Wanneer zijn moeder vrijkomt, volstaat haar typistenloontje van bij de Kredietbank niet om vier kinderen te onderhouden. Uit vrees voor aanslagen verspreidt ze hen over de verschillende broers en zussen van haar man in West-Vlaanderen. “Volledig gescheiden van de rest van het gezin groeide ik op in een milieu dat niets met de collaboratie te maken had. Die bitterheid die bij veel ‘zwarte’ gezinnen aanwezig was, drukte daardoor niet zo op mij.”

Dat zijn vader in Zuid-Amerika een nieuw leven als zakenman voor zichzelf uittekent, terwijl zijn uiteengevallen gezin met moeite de eindjes aan elkaar knoopt, nam Evert hem niet kwalijk. “Hij móést vluchten. Als hij hier was gebleven, was hij gefusilleerd. Dat hij zijn gezin achterliet, was voor ons vanzelfsprekend.
“Wanneer ik als kind met mijn soldaatjes speelde, liet ik de Duitsers altijd winnen. Voor mij waren zij ‘de goeden’, ik wist niet beter. Maar de Duitsers hadden niet gewonnen. Vader had geen geluk gehad, zo redeneerde ik.”

Zijn broers en zus ziet hij op de speelplaats, moeder komt af en toe op bezoek. Maar het contact met vader verloopt sinds diens vlucht uitsluitend per post. “Ik weet nog dat hij lastig was op mij omdat ik zulke onnozele brieven schreef. Tja, ik ben tachtig jaar vandaag en nog altijd even onnozel. (lacht)

“Als jong manneke van zes, zeven jaar tekende ik liever dan te schrijven over iets wat ik toch niet echt begreep. Maar ook later ging ik nooit naar de kern van de zaak in mijn brieven. Mijn oudere broer Leo deed dat wel. Hij riep mijn vader ter verantwoording, wilde weten hoe hij in godsnaam zo had kunnen opgaan in het nationaalsocialisme. Mijn vader hield dan het been stijf, vond niet dat hij fout was geweest.”

Hoewel René Lagrou na de Duitse capitulatie voor de rest van zijn leven op de vlucht is, vindt Evert vandaag nog steeds niet dat zijn fysieke afwezigheid hem een minder goede vader maakte. “Ook al zat hij aan de andere kant van de wereld, hij volgde ons op de voet. Wanneer wij bijvoorbeeld onze eerste communie deden, wilde hij alle details weten. Zijn brieven getuigden van een groot inlevingsvermogen; hij had veel belangstelling voor ons dagelijkse leven. Hij was een goede vader. Ik vind niet dat hij ons verwaarloosd heeft.”

In Argentinië en later ook in Brazilië en Paraguay ontpopt René Lagrou zich tot een ambitieuze zakenman. Eerst richt hij een containerfirma op, dan stort hij zich op vloerbekleding, vervolgens is hij vastberaden een nieuwe baksteen uit te vinden. Maar het grote succes blijft uit terwijl de schuldenberg groeit.

Zijn achtergebleven echtgenote zweert hij ondertussen dat hij hard aan het werk is om het gezin te herenigen. Hij schrijft haar zelfs een vlammend betoog om met de kinderen naar Zuid-Amerika te komen. Maar dat vertelt Everts moeder hen niet; zij deelt haar brieven niet met de kinderen.

Evert is 17 wanneer hij voor het eerst over de Holocaust hoort. Het is een gedreven leerkracht geschiedenis die hem over de Jodenvervolging vertelt. Zes miljoen Joden lieten door het nationaalsocialisme het leven, zo leert hij. Maar nog steeds dringt de omvang van de gruwel die zijn vader propageerde niet volledig tot hem door.

“Als er al over de Jodenvervolging gesproken werd, gebeurde dat in heel bedekte termen. Dat onderwerp werd destijds echt weggeduwd, zeker door mijn moeder. Het is ook niet makkelijk, hè. Hoe leg je een kind uit dat zijn vader er volledig naast zat?

“Lange tijd was ons beeld bedrieglijk simpel: vader was nationaalsocialist geworden en aan het oostfront tegen de communisten gaan vechten, en daarmee was de kous af.”

 

Vaders nieuwe gezin

 

Evert gaat studeren. Eerst sociale school, daarna vat hij met financiële ruggensteun van zijn vaders voormalige assistent universitaire studies aan. Hij zit in zijn laatste jaar stedenbouw en ruimtelijke ordening aan de KU Leuven wanneer zijn vader hem schrijft dat hij in Spanje is. Of ze willen langskomen.

Totaal berooid en uit de gratie van de Zuid-Amerikaanse dictators gevallen, heeft René Lagrou opnieuw de oceaan overgestoken. En bracht met zich mee: zijn nieuwe gezinnetje. Dat hij hertrouwd en opnieuw vader geworden was, wisten zijn ondertussen volwassen kinderen niet. In Barcelona maken ze voor het eerst kennis met de tweede vrouw en het dochtertje van hun vader. Het is 1960. Evert heeft zijn vader al jaren niet meer gezien, drie jaar eerder is zijn moeder gestorven.

Uit de briefwisseling die Pieter Lagrou voor zijn onderzoek inkeek, blijkt niet alleen dat René Lagrou al tijdens de oorlog een andere vrouw had: ook Everts moeder was daar al snel van op de hoogte. “Waarschijnlijk heeft ze dat nooit aan haar kinderen verteld om hen te beschermen, vanuit de overtuiging dat het niet gezond is op te groeien met te veel negatieve gevoelens tegenover je vader”, vermoedt de historicus.

De familiereünie vindt plaats in september en duurt twee weken, maar omdat Evert net in die eerste week zijn belangrijkste examens heeft, reist hij pas later naar Barcelona af. “Daar heb ik nog altijd spijt van. Tijdens die eerste week zijn de netelige onderwerpen aangesneden. Alleszins, dat hebben mijn broers geprobeerd. Aleide, mijn zus, moest voor zijn dochtertje zorgen terwijl de mannen serieuze gesprekken voerden.

“Maar blijkbaar kon je met mijn vader niet over politiek praten: er was geen enkel aanknopingspunt. Nochtans was hij een intelligent man, maar in zijn nazi-ideologie was hij ontzettend star. Wanneer mijn broer Leo hem expliciet naar de Jodenvervolging vroeg, beweerde hij dat hij daar niet van op de hoogte was. Hij zei dat hij alleen van werkkampen wist. Van Dachau had hij zogezegd nog nooit gehoord.”

Teleurgesteld en vermoeid door de vele discussies doen de kinderen van René Lagrou tijdens de tweede week van de reünie wat hun moeder haar hele leven gedaan heeft: zwijgen waarover niet te spreken valt.

Zo brengt Evert een aangename, maar strikt gecensureerde week met zijn vader door in Barcelona. Ze maken lange wandelingen, gaan uitgebreid uit eten en brengen elkaar op de hoogte van elkaars leven. “Ik was bijna afgestudeerd en zou later dat jaar trouwen; daar hadden we het vooral over.

“Net omdat ik er zo weinig over wist, kon ik mijn vader makkelijk loskoppelen van zijn daden. In 5 procent van hem zag ik de nationaalsocialist die dingen had gedaan waar ik totaal niet achter stond, maar voor de andere 95 procent bleef hij gewoon mijn vader.”

Erg emotioneel was het weerzien volgens Evert niet. “We waren steeds blijven corresponderen en hadden af en toe wel foto’s uitgewisseld, maar wanneer mijn vader dan eindelijk voor me stond, voelde ik toch niet veel herkenning. Voor hem gold waarschijnlijk hetzelfde: ineens stond daar een 24-jarige kerel van één meter vierentachtig voor hem. De laatste keer dat we elkaar gezien hadden, was ik half zo groot. We leken ook niet bepaald op elkaar: ik had dikke krullen, en hij was kaal.” (lacht)

Het is de laatste keer dat Evert zijn vader ziet. Na hun ontmoeting gaat het steil bergaf met René Lagrous gezondheid. “Zijn brieven veranderden, werden emotioneler. Naast zijn financiële zorgen had hij ook veel problemen met zijn vrouw. Toen hij daarbovenop ook nog eens ziek werd, was hij bang dat zijn dochtertje aan haar lot zou worden overgelaten wanneer hij er niet meer was.”

Wanneer René Lagrou kanker krijgt, reist zijn dochter Aleide als verpleegster naar Spanje om haar vader tot op zijn sterfbed te verzorgen. Ze belooft hem de opvoeding van zijn dochtertje, haar halfzusje, op zich te nemen. “Mijn zus heeft als enige afscheid van vader kunnen nemen, maar ze heeft ons opmerkelijk weinig verteld over die laatste gesprekken. Misschien omdat er niet veel meer te vertellen viel. Vader heeft nooit toegegeven dat hij fout was. Tot op het laatste moment is hij een overtuigd nationaalsocialist gebleven.”

Samen met hun vader begraven de kinderen van René Lagrou ook de door hem bezoedelde pagina’s van hun familiegeschiedenis. “Vrienden van mij die ook kinderen van collaborateurs waren, hebben zich wél in het nationaalsocialisme verdiept, maar ik ben daar altijd ver van weggebleven. Ik dacht dat ik er wel genoeg over wist. Ik denk liever vooruit, dat zag je ook in mijn beroep: als stedenbouwkundige interesseer ik me erg in de nieuwe, moderne stad.”
Evert meent dat hij het nationaalsocialisme ergens wel kan begrijpen. “In zijn historische context”, zo benadrukt hij. “Je had in die tijd overal dictators met verderfelijke ideeën die tegelijk wel veel voor hun land gerealiseerd hebben – denk maar aan Mussolini en Stalin. Je mag niet vergeten dat Duitsland in de jaren 30 dankzij Hitler wel een van de enige landen was waar de economie niet in het slop zat.”

Hij snapt de aantrekkingskracht van één sterke leider in crisistijd, maar wat hij nooit zal vatten is de Holocaust. “Moorden is sowieso waanzin. Je schiet nooit zomaar iemand neer, maar altijd een zoon, broer, echtgenoot of vader. Maar in oorlogstijd wordt nu eenmaal geschoten. Ik heb zelf ook legerdienst gedaan. In die zin begrijp ik de oostfronters nog.

“Maar de Jodenvervolging is nog iets helemaal anders, daar kan ik niet bij. Andere mensen als minderwaardige Untermenschen behandelen, is absoluut antichristelijk. Waarom de nazi’s uitgerekend de Joden moesten hebben, heb ik nooit begrepen, vooral als je ziet hoezeer de Joden onze westerse cultuur beïnvloed hebben.”

Zes miljoen is een gigantisch getal. Hoeveel dode Joden zijn vader op zijn geweten heeft, weet Evert niet. “Maar alleen al zijn ideologische betrokkenheid kan ik hem onmogelijk vergeven. Daarom splits ik: nationaalsocialist versus vader.” Die mentale spreidstand is voor hem noodzakelijk om niet te veel in het verleden te blijven hangen, om verder te kunnen met zijn leven.

 

Uitstap naar Breendonk

 

Op nationalistische gevoelens zullen de kinderen van René Lagrou zich nooit laten betrappen. Terwijl Evert zich als stedenbouwkundige laat leiden door de christelijke waarden van werknemersorganisatie ACW, start zijn broer Leo als sociaalpsycholoog mee het katholieke HIVA-onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving op, en zet zijn zus zich als medeoprichtster van Agalev in voor mens en milieu.

“Ik hecht veel belang aan solidariteit met iedereen, los van eender welke nationaliteit. Voor mijn werk heb ik onder andere in Maleisië en Saudi-Arabië samengewerkt met mensen van allerlei verschillende religies en kleuren. Dat heeft mij doen inzien hoe totaal onmenselijk racisme is.”

Jaren vliegen voorbij, René Lagrou verdwijnt naar de achtergrond in de levens van zijn kinderen. Af en toe verschijnen nieuwe werken over de Vlaamse collaboratie zoals het bekende Greep naar de macht van Bruno De Wever, maar die laat Evert liever aan zich voorbijgaan. Met zijn broers en zus spreekt hij niet meer over hun vader. “Achteraf gezien verbaast het mij hoe weinig interesse wij voor vaders geschiedenis hadden, heel eigenaardig.”

Eén keer onderneemt Evert een poging om wat hij weet, voelt en vermoedt over zijn vader neer te pennen tot een coherent geheel. Nadat zijn kleinzoon op schooluitstap naar het voormalige werkkamp van Breendonk is geweest, trekt hij met grote ogen aan zijn opa’s mouw. ‘Vake’, vraagt de jongen, ‘dat kan toch niet waar zijn, dat jouw papa heeft meegedaan met die slechte nazisten?’

 

© Karel Duerinckx

 

“Toen ben ik voor mijn computer gaan zitten om alles wat ik wist over mijn vaders naziverleden neer te schrijven. Want zowel met mijn kinderen als met mijn kleinkinderen heb ik daar eigenlijk bijzonder weinig over gesproken. Niet dat ik het voor hen wilde verzwijgen, maar voor mij was dat gewoon niet langer relevant.

“Ik heb die tekst dan doorgestuurd naar mijn broer en zus zodat zij hem konden aanvullen. Opmerkelijk was dat wij elk heel andere herinneringen koesterden aan dezelfde gebeurtenissen. Maar toen mijn vrouw parkinson kreeg en onze zoon stierf, ben ik gestopt met die persoonlijke geschiedschrijving; ik had wel andere dingen aan mijn hoofd.”

 

Blijvende weerzin

 

Pas wanneer de zoon van zijn broer zijn historisch onderzoek over het naziverleden van zijn grootvader aanvat, speelt het verleden weer op. En niet zo’n beetje, want door Pieters nauwkeurige analyse van René Lagrous strafdossier komt een heleboel nieuwe informatie bovendrijven. “Onlangs zijn we erachter gekomen waarom mijn vader wilde dat wij, ondanks zijn nieuwe gezin, overkwamen naar Zuid-Amerika. Samen met een aantal andere SS’ers wilde hij daar een Arische staat stichten: drie miljoen Ariërs hadden ze nodig. Daar kan ik echt niet bij. Hoe kun je daar nu nog in geloven na alle gruwel van de Tweede Wereldoorlog?

“Ik herinner me nog goed de eerste beelden die ik van de Holocaust te zien kreeg: totaal uitgemergelde kinderen die door de Amerikanen uit concentratiekampen bevrijd werden. Dat heeft een diepe indruk nagelaten. Toch kon ik die gruwel niet direct aan mijn vader verbinden. Toen niet, vandaag nog steeds niet.”

Hoewel Evert er nooit helemaal in geslaagd is zijn vader te zien als de onverbeterlijke nazi die hij was, is hij met het ouder worden niet milder geworden voor zijn verwekker. “Integendeel. Toen ik zelf kinderen kreeg, besefte ik pas ten volle wat het betekent om je gezin in de steek te laten. Hij verkoos de politiek boven ons, dat vind ik moeilijk.”

Evert vertelt het allemaal op dezelfde bedaarde toon waarmee hij vraagt of ik nog een kopje koffie wil. “In tegenstelling tot mijn broer kan ik hier heel rustig over praten”, knikt hij. “Leo is echt kwaad op mijn vader, voelt zich verraden. Maar hij heeft zich ook meer in de geschiedenis verdiept dan ik. Ik bespeur bij mezelf nog altijd die weerzin van vroeger. Er ligt nu al een hele tijd een boek over de Tweede Wereldoorlog op mijn nachtkastje dat ik eigenlijk echt zou moeten lezen, maar ik leg het steeds weer onderaan in de stapel.”

Nu Evert de gezegende leeftijd van 80 bereikt heeft, is er eigenlijk maar één ding dat hem echt dwars zit: dat hij nooit de discussie met zijn vader is aangegaan. “Destijds ontbrak het mij aan zelfvertrouwen, maar met alles wat ik vandaag weet, had ik toch graag eens van gedachten gewisseld met mijn vader. Ik heb het gevoel dat ik daar nu wel klaar voor ben.”

 

Dit artikel is de laatste aflevering van de reeks ‘De Naam Van De Vader’ die zeven weken lang in de weekendbijlage van De Morgen verscheen. De volledige reeks vindt u hier terug.