Roots zijn relatief

© Franky Verdickt

Roots in Rotselaar, hoofd in Brussel, hart in Berlijn. Een atoom kan op meerdere plaatsen tegelijk zijn, Jana Antonissen (23) blijft proberen. Waarom roots niet zo van belang zijn voor een twintiger die quarttime in de Duitse hoofdstad woont.

 

De spoorweg die dwars door Rotselaar loopt deelt ook mijn kindertijd daar in twee. Hij begint rechts van de rails, waar in de schaduw van de Middelberg onze twee-onder-een-kap-woning ligt in de landelijke Valleilaan. We delen onze bruinrode bakstenen gevel met twee jongetjes die dezelfde leeftijd hebben als mijn zusje en ik. Ze hebben Franse namen, maar beheersen het Disney en Studio 100-vocabularium beter dan eender welke taal. Dat ze moeten kloppen omdat de bel het niet doet, is hun excuus om onaangekondigd in onze veranda te verschijnen.

Waar onze parallel lopende tuinen ophouden begint de spoorweg, van ons afgeschermd met een omheining waarvan de groen geplastificeerde ijzerdraad erg buigzaam blijkt. Onze voetbal vliegt vaak per ongeluk over dat hek heen. Het geeft ons de kans om over de rails te dansen alsof we acrobaten van Cirque du Soleil zijn. Een van ons houdt altijd de wacht. Als echte indianen – plat op de buik in de berm, oor tegen de grond – waarschuwen we elkaar wanneer een trein nadert.

Het is mijn idee om kiezelsteentjes te stapelen op de spoorweg. Strategisch bouwen wij kleine barrières, in de hoop dat ze een verschil zullen maken. Al aarzelt de locomotief slechts een fractie van een seconde; als er maar iets gebeurt. De volgende trein blaast onze hindernissen weg alsof ze lucht zijn.

Omdat mama’s afwezigheid zich na ons auto-ongeluk ongemakkelijk tussen de bruinrode bakstenen heeft gevoegd, verhuizen we naar de overkant van het spoor; in vogelvlucht nog geen vijfhonderd meter van het hek waarop we samen met de buurjongens naar de voorbijrazende pendelaars zwaaiden, soms ook onze middelvinger uitstaken. Wanneer wij elkaar na de verhuis toevallig in de Delhaize tegenkomen glimlachen we beleefd. Zij zijn van de Middelberg, wij nu van de Heikant.

We wonen er in een bedenkelijk groen geverfde villa langs een onverharde weg die naar een loofboom is vernoemd. Ook hier in het bos rijden de treinen achter onze tuin door; hun gedonder over de rails het enige geluid dat om het halfuur even de fluitende vogels overstemt, ons eraan herinnert dat we niet op vakantie zijn.

Op datzelfde spoor laat een gelijknamig tienermeisje van het nabije Montfortinternaat het leven omdat ze in een weddenschap haar eigen snelheid schromelijk overschatte. Niemand hield voor haar de wacht.

Rond diezelfde tijd keil ik een vol pakje sigaretten met een sierlijke boog op de rails, bang dat die eerste trek de deur naar verslaving en verval zal openen. Hoezeer ik het ook probeer, in Rotselaar ontspoort niets, ook ik niet.

Zo wordt deze spoorlijn op mijn twaalfde mijn eigen uitweg uit het dorp. Trots spoor ik elke dag alleen met mijn knalrode Hedgren-boekentas naar het gigantische Heilig Hartinstituut vijftien kilometer verderop. Op mijn zeventiende wil ik absoluut naar Antwerpen, niet Leuven, dat is me ondertussen toch te dichtbij. Rotselaar-Antwerpen duurt een uur met de trein over diezelfde spoorlijn, maar dan in de andere richting. Niet veel later ruil ik Antwerpen in voor Brussel, bij nader inzien toch de enige echte stad van dit land.

Pas daar leer ik de stilte appreciëren die ik als puber zo verguisd heb. Een omgekeerd patroon ontwikkelt zich: wanneer de grootstadstress me even te veel wordt, spoor ik terug naar Rotselaar. Dan kom ik op adem, blijf tot ik door het bos weer de bomen zie.

Deze spoorweg is niet enkel uit- maar ook toegang tot mijn eigen groene geruststelling: in Rotselaar gaat het niet vooruit, en dat is goed.

 

Aarzeling

 

Een zaterdagavond afgelopen maart, 775 kilometer verder.

”Dit smaakt echt na al die vette, Engelse troep, danke schön!” Vriend A is net terug van een weekje op het Britse platteland en doet zich in onze keuken in Kreuzberg tegoed aan de exquise aspergerisotto van mijn vriend.

Op tafel pronkt een fles Koskenkorva Viina: Finse wodka, had de moeder van vriendin L meegebracht bij haar laatste bezoek. Vriendin D probeert hardop het etiket te lezen, moet lachen. “Dit lijkt zo op het Ests, en toch begrijp ik er niets van. In elk geval vind ik dit spul te straf, ik loop nog wel even langs de Späti voor een paar pintjes.”

Omdat op mij en de enige Duitser in ons gezelschap na niemand de landstaal machtig is spreken we Engels, doorspekt met klassiekers uit het Berlinisch.

Later die nacht, in een donkere club die er zoals wel meer etablissementen in Berlijn uitziet als een afgeleefd chirolokaal, vraagt iemand mij waar ik vandaan kom.

Ik twijfel even. “Belgium?”

Mijn antwoord klinkt als een verzoek waarvan ik hoop dat de ander ermee zal instemmen.

Ik weet nooit goed wat mensen juist te weten willen komen wanneer ze naar mijn roots vragen. Ik ben geboren in Bonheiden, groeide op in Rotselaar, ging naar school in Leuven, studeerde in Antwerpen, maakte meermaals een tussenstop in Berlijn om nu driekwart in Brussel te wonen, waar ik werk, en één kwart in Berlijn, waar mijn vriend voornamelijk werkt.

Dat ik vandaag in Brussel en Berlijn woon vertelt meer over mij dan mijn kindertijd in Rotselaar, geloof ik. Maar misschien vergis ik mij en is juist dat hele voorafgaande parcours veelzeggend; want is België niet het kleine maar versnipperde land bij uitstek? In al zijn aarzelende algemeenheid lijkt “Belgium?” dan nog het meest juiste antwoord op de vraag naar mijn afkomst.

De spoorweg van vroeger is vervangen door het vliegtuig van Ryanair, of Easyjet. Ze noemen ons, jongeren die regelmatig voor een weekend op en af vliegen, niet voor niets de easyjetset.

Een retourtje BRU-SXF, oftewel Brussels Airport-Berlin Schönefeld, kost gemiddeld 19,98 euro, als je echt vroeg boekt 9,98 euro. Voor dat geld raak je nog niet eens tot aan de Belgische kust met de trein. Verschrikkelijk voor het milieu, geweldig voor mijn relatie.

Die extreem laaggeprijsde vliegtickets geven het gevoel dat Berlijn vlakbij is. En is het dat eigenlijk ook niet? Nog geen vier uur nadat ik de deur van mijn appartement in hartje Brussel achter me toetrek, stap ik bij mijn vriend in Kreuzberg, Berlijn naar binnen. Wat betekent een uurtje vliegen vandaag nog?

Graag had ik willen bijhouden hoe vaak ik die trip van Zaventem naar Schönefeld al aflegde, maar onderweg ben ik de tel kwijtgeraakt. Het is niet het enige dat ik verloor door me voortdurend te verplaatsen.

 

Onrustig

 

Wie in twee steden tegelijk wil wonen, moet bereid zijn een dubbelleven te leiden, of toch in elk geval dubbel na te denken.

Want het is best vervelend als dat typisch Belgische miezerweer van de ene dag op de andere omslaat in een hittegolf terwijl je volledige zomergarderobe in Berlijn ligt, waar de temperaturen al wekenlang boven de 25 graden uitstijgen. Ook kan ik op een vroege maandagmorgen na een weekend bij mijn lief echt ongelukkig worden wanneer ik besef dat de pot stracciatellayoghurt die ik in de Kaiser’s kocht nog ongeopend in zijn koelkast staat, terwijl de mijne in Brussel bedroevend leeg is.

En soms krijg ik het gewoon niet geregeld: te veel werk dat me aan mijn bureau in Brussel bindt, geen vliegtickets meer, of toch dat ene vrije weekend nog in Berlijn geraakt maar net dan geeft mijn beste vriend zijn verjaardagsfeest in Brussel. First world problems, jazeker, maar daarom maken ze me helaas niet minder nerveus.

Mocht ik er zelf nog aan twijfelen, dan maken Facebook en Instagram, maar ook Whatsapp en iMessage het me wel duidelijk: ik ben altijd iets aan het missen.

Nochtans lees ik op The Guardian dat die door sociale media opgefokte FOMO, oftewel fear of missing out, plaatsmaakt voor JOMO, joy of missing out. Ervan genieten dat jij in je pyjama naar Netflix ligt te kijken terwijl al je vrienden op dat ene hippe feest de megakater tegemoet zuipen is het nieuwe cool. Een gezonde trend, lijkt me, maar niet aan mij besteed. Ik ben liever overal bij.

Sociale media geven mij het gevoel dat ik vanop afstand toch een beetje aanwezig ben, in Brussel of Berlijn. En dat werkt soms frustrerend, maar meestal is het juist erg fijn. Want ik wil graag weten wat mijn vrienden 775 kilometer verderop bezighoudt. Ik vind het geniaal dat je vandaag even gemakkelijk met een vriend aan de andere kant van de wereld videoskypet als je vroeger je oma uit het volgende dorp opbelde.

We zijn hypergeconnecteerd, maar door het grote aanbod goedkope vluchten wordt de wereld zelf ook gewoon steeds kleiner. De kwantummechanica is er al in geslaagd een atoom op twee plaatsen tegelijk te laten bestaan, waarom kunnen wij dat nog niet?

Soms vraag ik me af waarom ik het zo ingewikkeld maak, waarom België met zijn centrale ligging en compacte steden niet volstaat.

Maar zodra ik op het vliegtuig stap glijden al die gedachten van me af. Het heen en weer reizen is altijd een klein avontuur; alsof alles nog open ligt, of toch zeker de komende twee dagen. De afwisseling van omgeving en vriendenkring zorgen ervoor dat ik altijd iets of iemand heb om naar uit te kijken. Of te missen. Want ik mis ook veel, mijn vriend nog het meest, maar door in twee steden te wonen mis ik statistisch gezien minder dan wanneer ik altijd op dezelfde plek zou blijven.

Het is misschien een illusie maar grootsteden dragen voor mij de belofte in zich dat je er eender wie kunt worden. Hun anonimiteit de veiligheid van het onbeschreven blad; met elke nieuwe bestemming ook een nieuw doel.

Want hoe bekender jij en je omgeving voor elkaar worden, hoe minder buigzaam de rol die je er hebt aangenomen.

Wanneer ik vandaag net iets te lang in Rotselaar blijf, word ik onrustig. Ik ken er elke boom, en elke boom kent mij. Als ik in mijn oude slaapkamer ergens onderaan in een volgepropte bureaulade een klasfoto van het eerste leerjaar terugvind, kan ik moeiteloos naam, achternaam, familiesituatie en eigenaardigheden op elk gezicht plakken. Jimmy, Ritchie, Kimberly, Vicky, Ronald; ik heb hen al zeker tien jaar niet meer gezien maar zou hen direct herkennen mochten we elkaar nu tegen het lijf lopen in de Delhaize. Meteen zou ook de kleurrijke pet waarmee Kimberly haar ziekte camoufleerde op mijn netvlies verschijnen, of Ronalds lege blik toen de juf ons samenzette omdat wij allebei geen moeder hadden om een hart uit papier-maché voor te knutselen.

Het werkt ook omgekeerd. Jimmy, Ritchie, Kimberly, Vicky, en Ronald weten waarschijnlijk niet waar ik het voorbije decennium heb uitgehangen, maar ze weten wel waarom de spoorweg in Rotselaar als een breuklijn door de geografie van mijn kindertijd loopt.

Zo kennen wij elkaar veel beter dan we eigenlijk zouden willen. Wat we de voorbije tien jaar ook deden, wie we wel of niet werden: wij weten van elkaar waar we vertrokken. Wanneer zij dit lezen lijkt het mij niet onwaarschijnlijk dat ze eens goed gniffelen. Quarttime in Berlijn, wat denkt ze wel?

Helemaal ongelijk kan ik hen niet geven. In mijn nog geen kwarteeuw durende leven bracht ik veruit de meeste tijd in Rotselaar door. Voorlopig is het de plaats die mij het meest gevormd heeft. Maar ik twijfel er niet aan dat dat over tien jaar en wie weet hoeveel bestemmingen later alweer helemaal anders is.

Je kunt jezelf best ontwortelen zonder je belangrijkste bouwstoffen te verliezen. Rotselaar was een belangrijk vertrekpunt, maar ook niet meer dan dat. Zo relatief kunnen roots dan toch zijn.

 

Lichtgepakt reizen

 

Ondertussen krijg ik stilaan de kunst van lichtgepakt reizen onder de knie. Alles waarmee ik me dubbel kan bevoorraden – kleren, boeken, tandenborstels – is overbodig. Essentieel zijn enkel de juiste sleutels, simkaart en belangrijkst van al: een warm welkom. Thuis is overal waar ik me goed omringd voel.

Maar vooraleer ik mijn volgende voltijdse bestemming kies, wacht ik tot de wereld nog wat meer krimpt. Liefst wel op een iets milieuvriendelijkere manier. Is teleportatie niet de toekomst?