Arm aber sexy

© Olf de Bruin

Met kloppende slapen en een zwart gat in zijn geheugen wordt de hoofdpersoon van dit korte verhaal wakker in zijn Berlijnse appartement. Wat is er de vorige avond gebeurd?

 

1. Killercondom

 

Het eerste wat ik zie is een groot condoom met een gretig opengesperde muil vol venijnig scherpe tandjes, als een piranha die bloed heeft geroken. Als dit ongeloofwaardige monster het gevaar van geslachtsgemeenschap moet illustreren ben ik niet bepaald onder de indruk.

Dan passen mijn ogen zich aan aan de omgeving van het onmogelijke creatuur. ‘Kondom des Grauens’, staat er boven, ‘ein Film von Martin Walz’, eronder. Een poster op een vuilwitte muur, eronder een versleten zetel die bijna verdwijnt onder een chaotische berg kleren. Mijn kleren, begrijp ik plots. De poster, muur en zetel zijn enkel tijdelijk van mij.

Langzaam strek ik mijn vingers. Ik voel niets, vraag me af of dat goed of slecht is. Het knagende gevoel dat ik iets belangrijks ben vergeten overvalt me, maar ik kan niet bedenken wat.

Onder mijn rechterslaap begint iets te bonzen. Het voelt alsof ik heel hard ergens tegenaan ben gelopen. Dan word ik me bewust van een ander, langzamer kloppen, lager.

Mijn penis staat stokstijf, een opgezwollen ader schiet donkerblauw over de gespannen schacht omhoog. Ik voel me misselijk. Nog voor ik mijn harde lid helemaal naar beneden kan duwen, richt hij zich als een soevereine springveer opnieuw op.

Met één langgerekte kreet raast een sirene voorbij. Ik draai mijn gezicht naar het geluid toe. Het raam staat wagenwijd open, zie ik. Met mijn ellebogen duw ik mezelf overeind. De vier meter tot aan het raam overbruggen duurt veel langer dan normaal.

De kille februariwind zet me terug op scherp, alsof mijn focus verkeerd ingesteld stond. Ik kijk hoe zes verdiepingen lager aftandse Volkswagens en opgedreven bromfietsen als hongerige insecten over de vier rijvakken van de Urbanstrasse kruipen. Aan de overkant van de straat zitten drie mannen in dikke jassen op het bankje voor internetcafé Bizim. Ik knijp mijn ogen samen. Ze delen een sigaret, spuwen tussendoor op het voetpad voor hen. Uitgekauwde zonnebloempitten, weet ik.

De hemel is open noch betrokken, de lucht blauw noch grijs. Al sinds ik hier aankwam hult de horizon zich in dit vage licht dat niets verheldert, maar ook niets verduistert. Een hemel die ik nog nergens anders heb gezien, alsof Berlijn haar eigen kleurloosheid bezit.

Wanneer ik het raam wil sluiten valt mijn oog op de slordig achtergelaten peuken op de hoek van de vensterbank. Ik rook niet. Nog geen centimeter is van de sigaretten overgebleven, alsof degene die ze had aangestoken vastberaden was alles eruit te halen. Hoe langer ik naar de uitgeduwde eindjes staar, hoe benauwder ik het krijg.

Opeens herinner ik me heel helder hoe ik gisteren nog een opdracht had afgewerkt voor ik naar… Ik ruk het kastje onder de bureautafel open. Mijn MacBook is weg, net zoals mijn verzameling volle geheugenkaarten. Stofwolkjes dansen over de lege bodem alsof de kast hen altijd al toebehoorde.

Ik loop de slaapkamer uit. De smalle gang is volgestouwd met het leeggoed van de vorige huurder, in de badkamer slingert enkel mijn eigen ondergoed rond. Maar in de keuken wacht op het aanrecht een lege fles Hendrick’s Gin, ernaast een aangesneden komkommer, al lichtjes verrimpeld aan het uiteinde. Met de fles in mijn hand loop ik terug naar de slaapkamer. Alsof het leeggoed zijn bondgenoten van de vorige avond herkent bemerk ik plots de twee glazen die op de vloer voor het nachtkastje staan. Het linkse glas is half gevuld met een doorzichtige vloeistof die verraderlijk veel op water lijkt, op de bodem van het rechtse is enkel een uitgedroogd schijfje komkommer achtergebleven. Vanonder het bed strekt een broekspijp zich slordig uit naar de glazen. Haastig gris ik mijn jeans van de vloer en voel aan de zakken. Onder de lichte rechthoek die zich links in de blauwe stretchstof aftekent zit mijn iPhone. Wanneer ik het scherm ontgrendel springt het laatst ontvangen bericht vanzelf open. ‘Ben er, heb alvast wat te drinken gehaald. xo, Joscha.’

 

2. Melkweg vol matches

 

Eerder die week had ik een profiel aangemaakt op Tinder. Hoewel het percentage mannen op zoek naar mannen bij deze datingapp beduidend lager lag dan bij haar homoseksuele broertje Grindr had een krantenartikel over Tinderhuwelijken me over de streep getrokken. De bronstige spierbundels op Grindr hadden korte metten gemaakt met zulke illusies.

In dertig minuten tijd had ik twintig matches, dat was er één per anderhalve minuut. Vier daarvan duwden op hetzelfde moment op de verzendknop, drongen in bijna identieke bewoordingen aan snel af te spreken.
Ik stelde me voor hoe elk van deze, volgens Tinder met mij matchende persoonlijkheden een minuscuul klein lichtpuntje was in een donker vacuüm vol gelijkaardige sterretjes. Een klein aantal van die vlekjes, echt een minderheid, werd verbonden door één dikke streep die het donker uitwiste, als met een tintenkiller getrokken. Uit alle andere puntjes strekte zich verschillende verbindingen uit. Sommige van die lijnen waren flinterdun, haast onzichtbaar, andere twijfelden nog tussen stip of streep. De gedachte aan deze overvolle melkweg van mogelijke verhoudingen maakte me duizelig.

Ik besloot enkel de meest originele openingszin te beantwoorden.

‘Jij ziet eruit alsof je geen idee hebt wat je hier doet. Ik ook niet’, schreef Joscha, 27 jaar, lange blonde haren en een neus die eruit zag alsof hij met enige regelmaat ergens tegenaan knalde. Ik vond hem schattig.
Het café waar we hadden afgesproken liet zich niet makkelijk vinden. Na vier keer de Kottbusser Damm afgelopen te hebben belde ik Joscha op, beschaamd om mijn status van onwetende buitenlander te bevestigen. Hij moest lachen. Zijn stem klonk lager dan ik had verwacht.

Met zijn instructies vond ik eindelijk de smalle toegangstrap tot de donkere zolderbar. Joscha wachtte me op in een verkleurde hoekzetel, zijn lange benen lui uitgestrekt. Twee halve liters Augustiner lieten het wankele salontafeltje voor hem lichtjes naar links overhellen. Hij zag er nog beter uit dan op de foto.

Joscha wou alles weten. Wat ik in België beleefd had, wie ik er achterliet, waarom ik naar hier was gekomen. Hij was geboren in Berlijn, had nooit ergens anders gewoond. Dat hij mijn vragen handig ontweek gaf niet; het was lang geleden dat iemand zich zo voor mij geïnteresseerd had.

Nadat de barman ons iets voor drieën naar buiten had gejaagd, was ik voldoende aangeschoten om Joscha mee naar huis te vragen. Verrassend vastberaden duwde hij me tegen de etalage van Telecom Call Me More. Zijn speeksel smaakte synthetisch zoet, zoals gummibeertjes.

Thuis wou ik hem meteen uit zijn nauw aansluitende broek helpen, maar hij duwde me zacht van zich af. ‘Bied je me niets te drinken aan?’ vroeg hij terwijl hij me speels op mijn kont klopte.

Toen ik twee gin-tonics op het nachtkastje neerzette wees hij met een opgetrokken wenkbrauw naar de gele schijfjes die ik haastig over de glasrand had gedrapeerd. ‘We hebben komkommer nodig, geen citroen.’

Te dronken om me te laten intimideren door zijn bazige toon wandelde ik terug naar de keuken. De drankjes liet ik op het nachtkastje staan.

Na het drinken lagen we lui op bed. Mijn aanvankelijke opwinding was omgeslagen in een vreemde lusteloosheid. Anders dan de sloomheid die me na te veel alcohol wel vaker overmeesterde tintelde deze vermoeidheid eerst zachtjes, begon dan te branden alsof ik naakt door een bos netels was gelopen. Geleidelijk aan ontglipte mijn bewustzijn me, alsof ik vol gaatjes was geprikt waarlangs ik langzaam leeg liep. Het begon bij mijn motoriek. Alsof ze mij niet langer toebehoorden protesteerden mijn ledematen hevig wanneer ik ze probeerde op te heffen, om uiteindelijk elke beweging te weigeren. Toen alles rond me wegdraaide bood enkel de matras onder me zekerheid, blijven liggen was de enige optie.

Als een blonde vlek danste Joscha’s hoofd boven me. Opeens vroeg ik me af wie hij eigenlijk was, maar ik kon mijn gedachten niet in woorden gieten. Taal leek zo beperkt, een willekeurig samenvoegsel van nietszeggende klanken.

Joscha zei dat hij ook moe was, dat we beter gewoon konden gaan slapen. Hij zorgde ervoor dat het dekbed ons overal omhelsde voor hij tegen me aankroop. Voorzichtig streelde hij mijn hals, alsof we een getrouwd koppel waren waarvan de lust zich gedurende de jaren gekristalliseerd had tot kalmte. Met elke aanraking voelde ik me vloeibaarder.

 

3. Arm aber sexy

 

Afgebroken tot op de pixel krijgt het zachte blauw van Joscha’s ogen iets flets, alsof het kleurpatroon van de printer bijna op was. Ik breng mijn duim en wijsvinger samen tot Joscha’s hoofd weer op mijn scherm past, zijn mond bevroren in een onheilspellende grijns die ik onnozel voor ondeugend had aangezien. Mijn maag trekt samen bij het herlezen van zijn gevatte complimentjes.

Ik ga op bed liggen, sluit mijn ogen. De melkweg vol matches ontvouwt zich opnieuw op de achterkant van mijn oogleden. Het gesternte dat ik gisteren duidelijk dacht waar te nemen blijkt niet meer dan een vage vlek. Mezelf zien als een lichtpuntje waaruit allerlei verbindingen konden vertrekken was een vergissing geweest. Ik had maar één dikke streep willen trekken, en wel meteen. Stippellijnen had ik nooit echt overwogen. In mijn ooghoek zie ik een lichtpuntje groeien, zich uitbreiden tot een flikkerende staartster, klaar om de melkweg te verlaten.

Ik doe mijn ogen open. Naast me licht de display van mijn iPhone op met Joscha’s naam. Verward tast ik naar mijn telefoon, ik begrijp niet wat hier nog aan toe te voegen valt.

‘Bekijk het zo: nu geef je iets terug aan de stad waar je zo graag wilt zijn. Jullie hebben onze prijzen de hoogte ingejaagd, maar wij kunnen niet volgen. Berlin ist arm, aber sexy.’

Ik vraag me af wie dommer is, hij of ik. ‘Wij lijken op elkaar’, had Joscha gisteren beweerd vlak voor hij zijn tong diep mijn mond induwde, zijn blauwe ogen vol beloftes waar ik graag in wou geloven.

‘Waar heb ik deze goedkope verklaring aan verdiend? Was ik te gastvrij?’ typ ik. Even twijfel ik. Deze jongen verdient geen antwoord, morgen is hij me vergeten. Ik duw op verzenden, berg mijn telefoon op, besluit dat ik frisse lucht nodig heb om mijn gedachten te ordenen. Hier binnen benadrukken de dansende stofwolkjes mijn gebrek aan gezelschap.

De koperen klink van de voordeur buigt naar beneden onder het gewicht van mijn hand, maar de droge klik waarmee het slot zich normaal gewonnen geeft blijft uit. Mijn sleutelbos met het roze dolfijntje hangt niet aan het haakje. Misschien zijn de sleutels ergens onder bed beland. Nog voor ik de slaapkamer bereikt heb voel ik twee korte trillingen tegen mijn linkerdijbeen.

‘Gastvrijheid is iets om zuinig op te zijn. Tot zo, Joscha.’