Je bent jong en je rouwt wat

“Na mijn moeders dood dacht ik dat niets mij nog kon raken. Dat bleek een vergissing”

Foto: Thomas Sweertvaegher

 

 

Je bent jong en je rouwt wat is het aangrijpende debuut van journaliste Lisanne van Sadelhoff (30), een pijnlijk eerlijk relaas over het verlies van haar moeder. Eigenlijk wilde ze een handleiding ‘rouwen’ schrijven, maar het werd een verslag van haar eigen rouwproces. ‘Als je weet wat rouw is, weet je al heel veel over het leven.’

 

“We dachten aan jou”, zei de chef weekend van De Morgen, toen de vraag werd opgeworpen wie de Nederlandse debutante Lisanne van Sadelhoff wilde interviewen, de auteur van Je bent jong en je rouwt wat. Ik voelde me niet beledigd. Ik dacht ook aan mezelf.

Vijf jaar geleden vroeg deze krant me een verhaal over het verlies van mijn moeder te schrijven, vanuit het perspectief van mijn achtjarige ik, op de achterbank van onze verongelukte gezinswagen. Toen was ik aanvankelijk wel beledigd geweest. Ik schreef het verhaal alsnog. Het was een van de moeilijkste, maar ook beste dingen die ik al op papier heb gezet.

Lisanne van Sadelhoff, journaliste voor onder andere RTL Nieuws en Volkskrant Magazine en columniste voor Algemeen Dagblad, vond niet het schrijven zwaar, wel het teruglezen.

“Van het schrijven heb ik intens genoten. Ik maakte er een heuse uitstap van; trok naar zee om daar in een eethuisje te schrijven, tussendoor even uitwaaien op het strand. In een half jaar was het klaar. Ik heb het verdriet niet van me af, maar naar me toe geschreven. Pas toen ik alles teruglas, drong tot me door hoe heftig het allemaal was geweest.”

Rouw is iets raars, een onvoorspelbaar ding dat voor de rest van je leven van vorm verandert. Verdwijnen doet het nooit. Het schept ook een moeilijk in woorden te vatten band met onbekenden, die ook al rouwden.

Iets meer dan drie jaar geleden overleed Van Sadelhoffs moeder aan kanker, na acht slepende maanden van chemotherapieën die maar niet aansloegen. In het begin van Je bent jong en je rouwt wat schrijft ze:

 

Dit boek is geen handleiding. (…)

Nergens laat ik zien: zo moet het. Niet iedereen wil praten. Niet iedereen wil erover schrijven. Maar ik wel. En daarmee wil ik alleen laten zien: zo kan het zijn.

(Uit Je bent jong en je rouwt wat)

 

Een gebruiksaanwijzing hoe te rouwen is haar boek zeker niet, toch zal iedereen die al een dierbare verloor zich er waarschijnlijk wel ergens in herkennen. Het boek zal hard binnenkomen, dat ook.

Met toegeknepen keel en brandende ogen lees ik Je bent jong en je rouwt wat uit op de trein richting Utrecht. Nederlandse polderlandschappen glijden langzaam voorbij terwijl ik mijn gezicht achter mijn haar verberg.

Van Sadelhoffs schrijfstijl is direct, haar nuchtere taal ontdaan van elke opsmuk. Des te harder schreeuwen de onbenoemde emoties het onuitsprekelijke uit. Ze kunnen zich nergens achter verschuilen.

 

Dokters gebruiken niet snel het woord ‘verkankerd’, maar ik nu wel. Mijn moeder, de mooiste en sterkste vrouw die ik ooit heb gekend, bleek tot op haar bot verkankerd. De primaire tumor in haar darmen had gretig zijn weg gevonden naar alle vitale delen in dat mooie lijf van haar. Er was geen houden meer aan.

(Uit Je bent jong en je rouwt wat)

 

Panteronderbroek

 

“Rechttoe rechtaan is altijd al mijn stijl geweest, ik hou niet van poespas”, vertelt Van Sadelhoff aan de keukentafel van haar hoekwoning in Utrecht.

Ze heeft straffe oploskoffie ingeschonken, een pak jodenkoeken opengetrokken. Naast ons doet de hond zijn best braaf te zijn. Eerst had ze hem in een andere kamer opgesloten, maar daar wilde het beest niet van weten.

De hond nam ze nadat haar relatie was stukgelopen, een jaar nadat haar moeder overleden was. Want ‘nu ik alleen maar dingen verloor, moest er iets bij komen in mijn leven’.

Van Sadelhoff begon voor het eerst over haar moeders ziekte te schrijven in haar columns voor de Nederlandse krant Algemeen Dagblad.

“Omdat ik niet meer kon doen alsof er niets aan de hand was in mijn leven. Mijn moeder vond het prima, zolang ik haar maar een beetje leuk neerzette. Maar ze hoefde het niet te lezen. Dat vond ze te pijnlijk. Wel liet ik alles door mijn vader en broertje lezen. Enkel als zij het mooi vonden, zou ik het naar de redactie sturen. Tegen mijn chef daar heb ik ook heel duidelijk gezegd dat ze aan de bel moesten trekken als het te zielig werd.

“Want hoewel de columns in goede aarde vielen, dacht ik meteen: ik wil niet die journalist met de dooie moeder worden.”

Wat begon met één column over een zieke moeder, groeide uit tot een hoogst intiem rouwverslag van driehonderd pagina’s. “Veel is dat, hè”, grijnst Van Sadelhoff. “Ik ben echt all the way gegaan.”

Komen uitgebreid aan bod in Je bent jong en je rouwt wat: haar zorgeloze jeugd in een dorpje in Gelderland; haar perfectiedrang als freelancend journalist, waardoor ze meermaals lichamelijk instort; haar wanhoop na de diagnose van de ziekte van haar moeder; haar relatiebreuk. Zelfs de XXL-panteronderbroek van haar net overleden moeder die ze draagt tijdens een huilbui op de redactietoiletten blijft niet onbesproken.

“Ik wilde dicht bij mezelf blijven, want mensen houden van mensen. Als journalist weet ik natuurlijk wat een goed verhaal nodig heeft. En dit verhaal had mijn panteronderbroek nodig.”

 

Navelstaarderij

 

Van Sadelhoff droomde er al langer van om een boek te schrijven, haar moeder plantte zelf het eerste zaadje.

“‘Jij gaat hierover schrijven, hè’, zei ze tijdens haar ziekte. ‘Doe maar wanneer ik er niet meer ben.’ Nadat ze gestorven was, heb ik twee hoofdstukken neergepend waarin alles aan bod kwam. Loodzwaar was dat, natuurlijk. Die eerste hoofdstukken stuurde ik naar verschillende uitgevers. Uiteindelijk vond ik als debutante een kleine uitgeverij als Das Mag het beste bij me passen.”

Het ik-perspectief is alomtegenwoordig in de hedendaagse literatuur, zowel in fictie als non-fictie. Onze generatie, de millennials, wordt verweten geobsedeerd bezig te zijn met zichzelf. Was Van Sadelhoff nooit bang in navelstaarderij te vervallen?

“Wie ben ik eigenlijk, dat heb ik me tijdens het schrijven vaak afgevraagd. Maar doordat ik mezelf niet spaar, vind ik dat ik mezelf wel op de voorgrond kan plaatsen. Het boek bevat veel zelfspot. Ik ben allesbehalve een voorbeeld. Als je wilt, kun je het boek ook als een – weliswaar bescheiden – aanklacht tegen onze prestatiesamenleving opvatten.

“Wie ik wel gespaard heb, is mijn moeder. Al te veel fysieke details over haar ziekte heb ik bewust weggelaten. Bij alles wat ik opschreef, vroeg ik me af of zij zich daarin zou kunnen vinden.

“In de eerste plaats heb ik het boek geschreven dat ik toen zelf had willen lezen. Want ik had geen flauw idee hoe ik moest rouwen. Ik vroeg mezelf voortdurend af of ik het wel juist deed. Ik heb mijn therapeut letterlijk om een handleiding gevraagd.

“Eigenlijk wilde ik een handboek rouwen schrijven, met van die praktische tips in grijze kadertjes. Heel naïef.”

 

Voorrouw

 

In Je bent jong en je rouwt wat beschrijft Van Sadelhoff hoe ze Google raadpleegt, nadat bij haar moeder ongeneeslijke kanker was vastgesteld. Ze wil weten hoe lang ze dit verdriet zal moeten verdragen.

 

Ik had gezocht op ‘voorrouw’ – hoe lang duurt het om alvast over iemands aanstaande dood heen te komen? Daar was geen antwoord op. Sterker nog, dat woord bestond niet eens, terwijl ik toch het gevoel had dat ik bezig was ergens afscheid van te nemen. Je kunt er maar beter zo vroeg mogelijk mee beginnen, hè, dan heb je er later niet zo veel last meer van. Ik wilde ervan af, van dit gevoel. Zo snel mogelijk.

(Uit Je bent jong en je rouwt wat)

 

Omdat voorrouw volgens Google niet bestond, moest Van Sadelhoff maar zelf verzinnen hoe ze de uitputtende periode tussen de diagnose en het uiteindelijke overlijden van haar moeder doorkwam.

Ze wilde zich zo goed mogelijk voorbereiden op het gemis dat ging komen, en stelde een lijst op, getiteld De Dingen Die Ik Nog Wil Weten. Wat was haar moeders fijnste jeugdherinnering? Haar kledingstijl vroeger? Hoe ging ze om met de voortijdige dood van haar eigen moeder?

Allemaal vragen die onbeantwoord bleven. “Ik heb het wel geprobeerd,” vertelt ze daar nu over, “maar mijn moeder had natuurlijk meteen door waar ik mee bezig was. Toen werd ze heel boos.”

“Mijn moeder bleef over de toekomst praten. Wanneer ze weer volleybal zou spelen of waar ze met mijn vader op vakantie zou gaan. Ze had zo’n enorme levenslust. De enige manier om met haar nakende einde om te gaan, was: zich krampachtig aan het leven vastklampen.

“Natuurlijk was dat wrang, maar wij spraken haar niet tegen. Het was haar leven, dus ook haar dood. Ze had al zoveel uit handen moeten geven.

“Terwijl wij vooral bezig waren met ons toekomstige gemis, was mijn moeder juist erg bang dat ze na haar dood ergens heen zou gaan waar zij ons moest missen. Ze was heel bang om te sterven. Daar wilde ik eerlijk over zijn in het boek.”

Ook Van Sadelhoff was bang. Zo bang dat ze, weliswaar kortstondig, aan de dood dacht. Zo beschrijft ze in haar boek hoe een zwarte Volvo maar net op tijd remde voor hun gezinswagen. Ze wenste dat hij was doorgereden. Was heel hun gezin er meteen vanaf geweest, van alle angst en aanstaande pijn.

“Die scène over het bijna-ongeluk zal er bij jou wel ingehakt hebben”, zegt ze nu.

Ik knik, maar neem het haar niet kwalijk. Niet echt. Ik kan me niet inbeelden hoe het moet zijn om acht maanden lang toe te kijken hoe je moeder verschrompelt tot een onwaardige versie van zichzelf.

 

Mijn moeders overlijden was het moment waar we acht maanden lang op hadden gewacht, waar we in de laatste weken misschien zelfs naartoe hadden geleefd. Herhaaldelijk heb ik gedacht: ga nou doo-hood.

Ik had al veel over het moment suprême nagedacht. Ik kon van tevoren uittekenen dat dit het moeilijkste moment uit mijn leven zou zijn maar ook het belangrijkste. Ik zou een dochter zonder moeder worden, en ik wilde erbij zijn wanneer zij haar laatste adem uitblies, ik wilde het volop en bewust meemaken. Voor mijn moeder, omdat ik haar niet alleen wilde laten, maar ook voor mezelf, omdat ik anders dacht dat ik het nooit zou geloven.

(…)

Ik weet nog dat ik twijfelde of het wel goed was dat we haar allemaal aanraakten. Moeten wij loslaten voordat jij loslaat, mam?

(Uit Je bent jong en je rouwt wat)

 

“Ik ben nog nooit zo in het moment geweest als toen”, beschrijft Van Sadelhoff de “intens intieme ervaring” van het bijwonen van haar moeders overlijden.

“Tegelijk heb ik nu moeite om die scène te reconstrueren. Ik herinner me bijvoorbeeld niet meer aan welke kant van het bed ik stond.

“Het was heel gek om haar te zien gaan, terwijl ik alleen maar wilde dat ze bleef. Als ik er nu aan terugdenk, vraag ik me af hoe ik dat moment heb doorstaan zonder gek te worden. Ik weet nog dat ik bang was dat ik mezelf niet zou kunnen bedwingen; dat ik haar zou smeken om te blijven.”

Was die sterfbedscène al aangrijpend, des te meer de allesbehalve banale details die volgen. Toen haar moeder opgebaard lag in de computerkamer van het ouderlijke huis, bleef haar dochter postuum haar nagels lakken; paars, zilver of oudroze. Gewoon, omdat het nog kon.

Zelf heb ik nog nooit een dode van dichtbij gezien. Als kind kreeg ik het levenloze lichaam van mijn moeder niet te zien. Volgens Van Sadelhoff is dat misschien maar beter zo.

“De vrouw die mijn moeder in haar laatste levensfase begeleidde, de ‘pre-uitvaartbegeleider’, zoals ik haar noemde, vertelde me dat mensen die zich op hun dood konden voorbereiden er na hun overlijden mooier, kalmer uitzien dan mensen die onverwacht uit het leven weggerukt worden.

“Zo was de frons die acht maanden lang het voorhoofd van mijn moeder doorkliefde, na haar dood plots verdwenen. En haar glimlach die ik zo gemist had, was er weer. Ik vond het zo mooi dat ze die op het nippertje had teruggevonden.”

 

Sorry

 

Pas toen de daadwerkelijke rouw eindelijk begon, begreep Van Sadelhoff hoe de dood veel mensen ongemakkelijk maakt. Meestal stamelen ze enkel ‘sorry’ of ‘het spijt me’, wanneer ze ontdekken dat je een dode moeder hebt.

“Waarvoor excuseren ze zich dan?”, vraagt Van Sadelhoff zich af. “Omdat ze het onderwerp opgebracht hebben of omdat mijn moeder dood is? Daar kun jij toch niets aan doen, denk ik dan.

“Mensen sterven. Je hoeft toch niet te schrikken wanneer iemand jou dat vertelt? Want de dood, hoe groots en ontregelend ook, is voor mij inherent aan liefde.

“Ik geloof dat we andermans pijn gewoon niet willen, of durven zien. Dat merk ik zelf al bij het verdriet van mijn vader en broertje. Ik blijf het heel naar vinden om hen zo ongelukkig te zien. Maar bovenal zijn mensen bang om het verkeerde te zeggen, geloof ik.”

De hoofdstukken van Je bent jong en je rouwt wat zijn genoemd naar alle goedbedoelde clichés die Van Sadelhoff de voorbije jaren te horen kreeg: ‘sterven is loslaten’, ‘ik hoop dat het een vredig einde was’, of ‘dat is wel snel gegaan, zeg’.

Ze benadrukt dat alle clichés welkom waren, hoewel ze zeker niet allemaal geholpen hebben.

“Ik wil niet dat mensen denken dat ze helemaal niets meer mogen zeggen. Mensen hebben die clichés natuurlijk nodig. Wat moeten ze anders?

“Er wordt wel eens beweerd dat alle clichés een kern van waarheid bevatten, maar in het begin zijn ze juist allesbehalve waar. Neem nu ‘de scherpe randjes gaan eraf’; heel fijn cliché, eigenlijk. Maar toen dacht ik: ja, maar nu dus niet, dus wat heb ik eraan?”

Wat zeg je dan wel tegen iemand die rouwt? “Vraag of de rouwende het over zijn verdriet wil hebben, doe zeker niet alsof je neus bloedt. Vraag hoe het gaat, maar vraag niet of alles goed is. Want nooit meer wordt alles goed.”

 

Dode mot

 

‘Je moeder is voortaan altijd bij je’, ‘ze leeft verder in jou’, of ‘ze ziet dit nog’. Allemaal goed en wel, maar dan moet je wel in leven na de dood geloven.

“Niemand weet dat toch zeker? Waarom zeggen mensen dat dan?”, vraagt Van Sadelhoff zich af.

“Mijn moeder dacht wel dat ze na haar dood naar een mooie plek ging, waar ze haar overleden nichtjes en vader en moeder zou terugzien. Ik heb haar daarom weleens gevraagd of ze me na haar dood een teken van leven wilde geven, maar daar kreeg ik geen antwoord op.

“Zelf hoop ik heel erg dat er iets is na de dood, maar ik weet het niet. Ik had gehoopt mijn moeders aanwezigheid toch op een of andere manier te voelen. Vooralsnog heb ik daar weinig van gemerkt. Een keer dacht ik even dat ze aanwezig was in mijn kamer, in de vorm van een vlinder. Bleek het een dode mot te zijn. Weinig leven na de dood, dacht ik toen.”

Is Van Sadelhoff zelf nog bang voor de dood? “Ergens natuurlijk wel, omdat zowel mijn moeder als grootmoeder rond hun vijftigste zijn gestorven. Maar ik ben veel banger om nog meer mensen om me heen te verliezen, zeker nu ik weet hoe kwetsbaar de dood van een dierbare je maakt. Ik zou niet weten wat te doen als mijn vader of broertje, of een van mijn vriendinnen, nu zou overlijden.”

Dat een rouwproces je ook gevoeliger maakt voor andersoortig verdriet, merkte Van Sadelhoff toen haar toenmalige vriend hun relatie verbrak.

“Na mijn moeders dood dacht ik dat niets mij nog kon raken, want ik had het ergste al meegemaakt. Dat bleek een grote vergissing. Ik was echt gevloerd toen mijn vriend bij me wegging. Dat gebroken hart gaf mijn rouw een stevige knauw. Het was de eerste keer dat ik mijn moeder écht nodig had, maar het zonder haar moest zien te klaren.

“Er bestaan weliswaar parallellen tussen beide soorten verdriet, maar rouw is zuiverder. Toen mijn vriend wegging, voelde ik veel meer onbegrip, woede ook.

“Ik heb me afgevraagd of we nog samen zouden zijn geweest als mijn moeder niet gestorven was. Achteraf is het heel moeilijk uit te maken of het gewoon op was, of dat onze relatie mijn rouw niet aankon.”

 

Herinneringen vervagen

 

Verlies verandert je voor altijd. Maar die verandering hoeft niet per se slecht te zijn, weet Van Sadelhoff nu.

“Er zijn de persoonlijke veranderingen, zoals het driftkikkertje dat ik altijd was; dat is helemaal verdwenen. Ik laat de dingen wat meer op hun beloop.

“Maar bovenal voel ik dat ik nu een zekere wijsheid over het leven in pacht heb. Als je weet wat rouw is, weet je al heel veel over het leven. Ik geloof dat het verlies me daardoor ook tot een betere journalist gemaakt heeft. Wanneer iemand me vroeger vertelde dat hij diep gegaan was, kon ik me daar weinig bij voorstellen. Nu weet ik hoe dat voelt vanbinnen, diepgaan.

“Laatst interviewde ik een nabestaande van de MH17-ramp (het burgervliegtuig dat in de zomer van 2014 uit de lucht geschoten werd in Oost- Oekraïne, red.). Hoewel ik natuurlijk absoluut niet weet wat het is om te rouwen na zo’n vliegtuigcrash, heb ik nu wél het gevoel dat ik het recht heb die vragen te stellen.

“Over mijn eigen rouwproces ben ik ondertussen uitgeschreven, maar het thema blijft me boeien; zo werk ik nu een reeks voor De Correspondent (online journalistiek platform, red.) af over rouw.”

Hoe ziet haar eigen rouwen er vandaag uit, meer dan drie jaar na de dood van haar moeder?

“Ik rouw alleen, neem voor mezelf de ruimte en de tijd om me even echt slecht te voelen. Dat durf ik nu, ik weet dat ik het aankan.

“Met vrienden deel ik mijn verdriet voornamelijk via WhatsApp, dat vind ik een veilige tussenstap. Zo kunnen ze even tijd nemen om over een reactie na te denken. Het verdriet direct delen durf ik toch enkel bij mijn vader of broertje. Het is zo intens persoonlijk.”

Van Sadelhoff keert de vraag om: en jij, hoe rouw jij, wil ze weten.

Pas sinds een zevental jaar rouw ik bewust, geloof ik. Daarvoor kon ik dat knagende gevoel minder goed plaatsen; ik begreep het niet, wilde het misschien ook niet begrijpen. Zolang alles om me heen gewoon doorging, deed ik dat ook. Ik wilde ook dat alles bleef doorgaan. Wat moet je anders?

Van Sadelhoff knikt langzaam. “Die onbevangenheid waarmee ik ben opgegroeid, daar ben ik heel dankbaar voor.”

En 27 jaar aan mooie herinneringen, daar mocht ze ook dankbaar voor zijn, zo hoorde ze regelmatig na haar moeders dood.

Mensen beweren weleens dat herinneringen blijven, maar dat doen ze helemaal niet. De tijd vaagt alles uit. “Pijnlijk is dat”, zegt Van Sadelhoff. “Plots was ik niet meer zeker of mijn moeder wel echt altijd vuurrode lippenstift droeg, moest ik aan mijn vader vragen of die herinnering klopte.

“Wanneer mensen destijds zeiden: ‘Gelukkig heb je de herinneringen nog’, schoot ik in paniek. Ik wilde me niets herinneren, want dat deed veel te veel pijn. Nu durf ik dat verdriet op te zoeken. Ik deins niet langer terug voor de dood.”