Minuit, Paris s’éveille

© Sanne De Wilde

Flaneren in Parijs is het leukst na zonsondergang, wanneer de parvenu’s de stad doen oplichten en de sfeer bijzonder wordt. Wij gingen wandelen en drinken met Brecht Evens, Martena Duss en David Van Reybrouck, die de lichtstad ook het liefst in het donker zien. Perfecte voorbereiding op het festival Nuit Blanche, dit weekend in Brussel, waar het nachtvolk in zijn nopjes is.

 

Brecht Evens

Striptekenaar en illustrator

 

“Ik heb geen zin om na te denken over een wandeling. Ik wil gewoon goed uitgaan. Ik dacht jullie ook?”
Brecht Evens bestelt zes wijntjes. Eentje voor mij, de overijverige journaliste, en eentje voor Sanne, overijverige fotografe. Nog eentje voor Alma, een bekende Nederlandse schrijfster, en eentje voor Guillaume, een minder bekende Franse uitgever. Twee wijntjes voor zichzelf, de vermoeide striptekenaar.

Ons pleidooi om te flaneren bij zonsondergang verbleekt in het felroze neonlicht van Retour O Sorbier, een oude brasserie in Ménilmontant. Voor de wijk door Parijs werd opgeslokt, was Ménilmontant een arbeidersdorpje en toevluchtsoord voor illegale religieuze communes. De wijn was er goedkoop en vloeide vanzelfsprekend rijkelijk.

Om er verder geen woorden aan vuil te maken, tekent Brecht een rooster in mijn notitieboekje. Horizontaal schrijft hij de naam van verschillende etablissementen. Verticaal lijst hij soorten drank op. Hoewel we tot nu toe enkel sauvignon dronken, weet het rooster al wat de nacht brengt. Witte en rode wijn en rosé, bier, wodka en tequila.

Met zijn lange, warrige haren en rijzige gestalte, gestoken in een grijs marcelleke en zwarte jeans met puntlaarzen, ziet Brecht eruit alsof het Parijse nachtleven voor hem geen geheimen meer kent.

We stemmen in met zijn belofte op een nuit blanche à la Evens. Uiteindelijk is jezelf van bar naar bar slepen ook wandelen. De rest van het tafelgezelschap volgt; geen keuze.

Bij het afrekenen wil de Portugese ober weten welke vreemde taal wij spreken. “Alsof er een kat op het toetsenbord is gaan zitten; dat is Nederlands”, legt Brecht uit. Spontaan brengt hij een synchrone vertaling van een van de grootste Nederlandstalige hits aller tijden, ‘Klein klein kleutertje’: “Maman va se plaindre, papa va te frapper! Petit petit gamin, va t’en toute de suite d’ici!”

Op de Rue de Ménilmontant passeren we het appartement dat Brecht had willen kopen, moest het voorlopig niet buiten het bereik van zijn portefeuille blijven. Iets verderop ligt Le Monte-en-l’Air, een bekende galerie en boekenwinkel die ook zijn graphic novels verkoopt. “De eigenaar is wel eens iets bij mij komen drinken. Tegen een uur of vier ‘s nachts zat hij dan als een oude, vermoeide koning in mijn zetel.”

Twee jaar woont en werkt Brecht nu in Parijs, en hij is niet meteen van plan terug te keren naar België. Parijs is een goede stad voor een striptekenaar; duur, maar altijd inspirerend. “Als kunstenaar heb je nooit, ofwel voortdurend vakantie”, bedenkt Brecht zich. Verveeld door onze onbegrijpelijke kinderliedjes en benevelde toestand herinnert Guillaume zich plots dat hij eigenlijk op tijd naar bed zou gaan. Op een onbewaakt moment maakt hij zich uit de voeten. Brecht lijkt er niet mee in te zitten; als nachtkapitein drie vrouwen aanvoeren, bevalt hem.

Waar de Rue de Ménilmontant overgaat in de Rue Oberkampf wil hij even voordoen hoe hij, exact op deze plek, zijn vroegere vriendin assisteerde terwijl zij haar maag leegde. Liefde is: haar haar vasthouden wanneer ze overgeeft.

Naarmate we verder wandelen, nemen de donkere, met graffiti bezaaide cafeetjes en crêperies in aantal toe, samen met het aantal zwalpende voorbijgangers. We worden aangeklampt door een klein meisje met grote pupillen. Ze vraagt om een sigaret, in ruil heeft ze veel liefde te geven.
In de Rue Jean-Pierre Timbaud loodst Brecht ons de Alimentation Générale binnen; een kelder waar de algemene voedingswaren bestaan uit sterke drank en luide dansmuziek.

Maar vannacht speelt de dj zijn zwoele beats voor niemand in het bijzonder. Achter hun toog proberen de barmannen de sfeer erin te houden met enkele gewaagde danspasjes.
”Deze plek is echt mijn ding”, zegt Brecht Evens. “Maar we zijn duidelijk iets te vroeg, sorry. Ik wil jullie nog niet verspillen.”
We drinken shotjes tequila om de leegte te vullen.
”Ik heb een vriendin die het zout zo van haar elleboog likt”, vertelt Brecht terwijl wij morsig zout tussen onze duim en wijsvinger strooien. “Ze mist een onderarm. Dat ontdekte ik pas toen we samen shotjes deden.”

Gezegend met nog al onze ledematen moedigt Beyoncé ons door de speakers aan deze los te schudden en zelf het feest op gang te brengen. Het voordeel van een onderbemande dansvloer is dat de dj verplicht is al je verzoeknummertjes in te willigen.

We dansen als maniakken, met ons vijf de zaal vullend. Enkele verloren gelopen feestgangers sluiten zich dankbaar bij ons aan. De barman beloont ons met lycheelikeur die naar mondwater smaakt.

Alma speelt verstoppertje met een zwarte man die zo snel danst dat het pijn doet aan mijn ogen. Hij lijkt wel een dolgedraaide nachtkikker, zijn gelaat voortdurend in een brede grijns geplooid en zijn ledematen vijf keer zo flexibel als de mijne.

Om twee uur sluit de bar. Buiten op de stoep komen we op adem. “Jullie doen me heimwee krijgen”, zegt Brecht terwijl hij een nieuw pakje sigaretten aanbreekt.

Omdat de nacht nog maar net begonnen is, maar de zin en fysieke mogelijkheid om naar het volgende feest te wandelen ons vergaan zijn, houden we een taxi aan.

”Ik hou van taxi’s, ik zou er mijn hele leven in kunnen rondrijden. De transits tussen twee feesten zijn de beste momenten”, zegt Brecht. We rijden naar La Plage Du Glazart, een gelegenheidsstrand aan Porte de la Villette.

De muziek is er eerder machinaal, net zoals de bewegingen van de mensen die door het zand ploeteren. Nog voor ik mijn vermoeide lijf in een strandstoel heb kunnen planten, draagt Brecht al een nieuw rondje tequila aan. Wanneer wij vriendelijk bedanken, haalt hij zijn schouders op en drinkt de vier kleine glaasjes zelf leeg.

Ik heb zin in meer substantiële voeding en stel voor iets te gaan eten. Brecht kent een goed adres, een nachtrestaurant waar hij wel vaker komt met een occasioneel lief. Ons wil hij er enkel mee naartoe nemen op voorwaarde dat we verder drinken. We zweren plechtig bij het heil van rode wijn en stappen weer een taxi in.

Aan Les Halles ligt Au Pied De Cochon, een keurig restaurant waar je de klok rond traditionele Franse keuken kunt krijgen. De obers zijn er zoals het hoort; voorzien van een vlinderdasje en goede manieren. Ze begroeten Brecht hartelijk en behandelen ons als hoog gezelschap uit de Lage Landen. In dit weelderige spiegelpaleis van art nouveau kroonluchters en marmeren overdaad is om vijf uur ‘s ochtends steak tartare verorberen de normaalste zaak van de wereld.

Na deze copieuze maaltijd beheerst mijn bed mijn gedachten. Ook Sanne en Alma willen naar huis; Brecht nog niet. Vanuit alweer een nieuwe taxi zwaaien we onze gastheer gedag; voor Brecht Evens is de nacht nooit over.

 

David Van Reybrouck

Cultuurhistoricus, archeoloog en schrijver

 

Op de laatste zuidelijke reep Parijs, vlak voor de periferie begint, ligt een groot park waar de concentratie aan internationale kennis per vierkante meter piekt. Op de Cité internationale universitaire de Paris bouwden 38 verschillende landen hun vestiging; een architecturale speeltuin van studentenhuizen.

In het Maison des étudiants belges et luxembourgeois heeft David Van Reybrouck vijf maanden gewoond toen hij aan zijn proefschrift in de archeologie werkte.

”Een zeldzame doctoraatsstudent tussen de uitgelaten, jonge honden”, herinnert hij zich terwijl hij twintig jaar later opnieuw door de brede lanen van de campus dwaalt.

We zoeken naar een geschikte plek voor een fotoportret. De zon is net onder. Op straathoeken en bordessen verzamelen groepjes studenten; hun stemmen onstuimig, hun tassen vol glazig gerinkel. Ze kijken amper op wanneer de bekroonde Belgische schrijver met weidse gebaren van de hoge trap springt voor een goedkeurende flits van Sanne. En nog eens. En nog eens.

Na de fotogenieke bokkensprongen wil David met ons naar het Quartier Latin; de pianobar zoeken waar hij twintig jaar geleden, na een optreden van de ondertussen overleden klavecinist Gustav Leonhardt, belandde. Hij hoopt dat de bar een langer leven beschoren is.

Onderweg naar het metrostation passeren we een pannenkoekenkraam. David houdt halt. “Voor een goede Franse crêpe met crème de marrons mag je mij altijd wakker maken. Laten we er eentje nemen, we hoeven toch niet altijd zo gezond te doen.”

Als we van de nachtelijke snack genieten op het fluorescerende metromeubilair maakt zijn aanvankelijke enthousiasme plaats voor ontnuchtering. “Hij bakt zijn koeken te licht.”

Wanneer de metro halt houdt in het station van Port-Royal wijst David door het raam naar de vuilnisbakken. “Vlak voor ik hier arriveerde, kreeg Frankrijk voor het eerst te maken met moslimterrorisme. In dit station kwamen verschillende mensen om, onder wie een pas getrouwd koppel. Na de aanslagen hebben ze die vuilnisbakken versmald, zodat er geen bom meer in zou passen.”

We stappen af bij Luxembourg, de Boulevard Saint-Michel op. “Den Boul’Miche voor de vrienden”, weet David. Hij kent zijn weg in het intellectuele hart van de stad waar zich naast de Sorbonne-universiteit ook de vroegere stamkroegen van Camus en Sartre bevinden.

We wandelen richting het Panthéon. De imposante begraafplaats voor beroemde Fransen heeft in het donker iets onheilspellends; alsof de helden van de republiek onrustig liggen te woelen in hun graf.

Zwijgend nemen we de overweldigende aanwezigheid van het gebouw op, dan haalt David zijn schouders op. “Ik begrijp dit land niet. De Franse republiek is een religieuze aristocratie geworden, net zoals haar Grandes écoles: oorspronkelijk voor iedereen met talent, vandaag een onbereikbare elite met een eigen taal.”

Op het dak laat een licht briesje de Franse vlag aarzelend wapperen. “De vlag rafelt”, merkt David op. “Dat kan tellen qua metafoor.”

We laten de doden voor wat ze zijn en gaan op zoek naar die ene pianobar van twintig jaar geleden. David herinnert zich nog dat die zich in een zijstraatje van het Panthéon bevond, meer niet. Wanneer hij de onverlichte verstilling van dat straatje beschrijft, verraden zijn ogen ongerustheid.

Na een tijdje vruchteloos ronddwalen vragen we raad aan een dakloze die zich met een fles wijn en slaapzak in een portiek heeft genesteld. Of hij soms in de buurt een pianobar weet zijn?

Hij stuurt ons naar de Rue Valette; tweede links, eerste rechts. Geen dank, maar muntstukken s’il vous-plaît.

Met al haar felverlichte eet- en dranketablissementen is het zijstraatje in kwestie allang niet zo stil meer, maar Le Piano Vache zit er nog steeds. In een kleine, donkere ruimte staan de krappe tafeltjes niet naast maar over elkaar. De muren zijn volledig beplakt met posters, pasfotootjes en andere prullaria en het ruikt er nog steeds een beetje naar muffe kruidenierswinkel; de voormalige bestemming van de bar. Op de achtergrond klinkt Kraftwerk.

”Alles is hier nog precies hetzelfde als vroeger, fantastisch.” David bestelt wijn en complimenteert en passant de barman met het behoud van zijn pretentieloze plek. Zijn Frans is onberispelijk, met dank aan Congo.

”Je change rien, je m’amuse”, antwoordt de bejaarde barman. Soms hoeft het leven niet ingewikkeld te zijn.

Boven zijn glas laat David zijn gedachten twintig jaar terug dwalen. “Het was het najaar van 1995. Parijs was helemaal ondergesneeuwd en het openbaar vervoer hield zijn grootste staking ooit, weken duurde die. Ik ben nog helemaal van Montmartre naar de Cité geploeterd.”

In het Parijs van vandaag is zo’n ultieme vertraging ondenkbaar, nochtans deed het de stad goed. “Er werd meer gelift en meer gevreeën; iedereen was plots veel vriendelijker.”

Want David koestert zeker niet enkel romantische herinneringen aan zijn tijd in Parijs. “De hautaine houding van veel Fransen tegenover buitenlanders viel mij zwaar. Het vergeten van een subjonctif was toen echt sociale zelfmoord. Ik was best eenzaam.”

Hoe hij die lange dagen in het ondergesneeuwde, lamgelegde Parijs dan doorbracht, vraag ik hem.

”Lezen, lezen, lezen. Vooral Patrick Modiano; zijn lege Parijs paste perfect bij mijn weemoed.”

Hij ziet dat ik even mijn wenkbrauwen optrek. “Weemoed is verlangen naar een plek waar je nooit bent geweest; een soort permanente tristesse met je meedragen.”

”Betert dat met de jaren, die weemoed?” vraagt Sanne. “Zeker”, stelt David haar gerust.

We drinken in stilte van onze wijn. Het beeld van de jonge, weemoedige David die op zijn krappe eenpersoonsbed beduimelde boeken verslindt terwijl buiten een sneeuwstorm woedt, danst op mijn netvlies.

Dan schiet David plots iets te binnen, hij lacht. “Ik heb dit nog aan niemand verteld, maar in Parijs heb ik even overwogen danser te worden. Na een voorstelling van Alain Platels Les Ballets C de la B ben ik in mijn eentje in Les Halles die ellenlange tunnel met rolbanden doorgedanst; mijn liefde voor moderne dans is hier geboren.”

David praat over Parijs als over een ex-geliefde; samen een mooie tijd gehad, maar beide partijen zijn nu apart beter af. “Ik kom hier heel graag terug, maar ik zou er niet meer kunnen wonen.”

Met het knipperen van de spaarzame verlichting geeft de barman aan dat de avond er bijna opzit.

”Bedankt en tot over twintig jaar!”, neemt David afscheid wanneer we om stipt twee uur vriendelijk buiten worden geveegd.

”Jij komt vroeger terug”, antwoordt de oude man. Zijn toon duldt geen tegenspraak.

 

Martena Duss

Make-up artist

 

In de blinde muur pal tegenover het Gare de l’Est zit een klein deurtje. Het leidt naar een verborgen binnenplaats die toegang geeft tot Maison de l’Architecture. Achter de bescheiden bar ligt een grote binnentuin waar je comfortabel tussen de bomen en gekleurde lampions kunt zitten, als je tenminste niet wordt vertrappeld door alle andere stedelingen die op de hoogte zijn van het bestaan van deze oase.

”Ik kwam hier vaak om aan mijn nieuwste boek te werken. Voor Parijs is dit echt gigantisch ruim, exotisch haast. In België zijn jullie zo verwend”, drukt Martena Duss onze klachten over de drukte de kop in. Wanneer ze praat, beweegt haar blonde knotje mee op het ritme van haar springerige enthousiasme. Haar blik is helder en ondoorgrondelijk tegelijk. Sanne complimenteert haar met de bruine vlek die het grijsblauw van haar linkeriris doet oplichten.

Haar verhuis naar België was een daad van tienerrebellie, vertelt Martena. “Een land dat voor Zwitsers gewoon niet bestaat; daar moest ik heen.”

In België is de Zwitserse vandaag vooral bekend als de vriendin van Bent Van Looy, de dandyeske zanger van Das Pop. Maar het was wel Martena die twaalf jaar geleden naar de modestad trok om er als make-up artieste aan de slag te gaan, en Bent die haar volgde.

”Ex-cu-sez moi”, zo verkracht een gehaaste ober de beleefdheidsvorm terwijl hij ons opzij duwt.

”Het nachtleven in Parijs is officieel verschrikkelijk”, zegt Martena terwijl we staand dure mojito’s drinken. Zij drinkt tegen de jetlag, wij voor meer moed.

”Ik hou van Parijs en ik haat Parijs. Maar ik heb de stress en energie van deze stad nodig. Eigenlijk ben ik heel lui, maar Parijs is te duur om zomaar rond te hangen.”

Martena drukt haar halflege glas in mijn handen. “Ik voel het al”, giechelt ze.

Wanneer ze lacht, trekt ze lichtjes haar schouders op terwijl ze haar hoofd samenzweerderig naar voren buigt, als een kind dat zich verheugt over kattenkwaad.

Tegelijk kan ik me goed voorstellen hoe ze zich met hetzelfde enthousiasme kwaad maakt. Gelukkig is daar nu weinig reden toe.

Iets lichter in onze hoofden wandelen we de hoek om. Aan Canal Saint-Martin zit een honderdtal vrolijk picknickende en wijndrinkende mensen langs het water.

Te trendy en niet langer het echte Parijs, volgens Martena. We laten het gedisneyficeerde kanaal achter om naar een buurt te trekken waar je het leven nog zonder Instagramfilter beleeft.

Door het tiende arrondissement wandelen we naar de wijk Strasbourg – Saint-Denis. We komen langs het appartement waar Martena en Bent al tien jaar wonen, sinds vorig jaar samen met de kleine Harper; hun dochtertje. Ondertussen zijn de huurprijzen hier verdriedubbeld, zij betalen voor hun zeventig vierkante meter nog hetzelfde als vroeger.

”Ik kan perfect dagen alleen thuis zitten tekenen omdat ik weet dat er voor mijn deur voortdurend dingen gebeuren”, vertelt Martena terwijl ze ons langs een Aziatische ladyboy op leeftijd loodst.

In de Rue du Faubourg-Saint-Denis staat het leven nooit stil. “Langs hier reed de koning van Frankrijk naar Vlaanderen.”

Oorspronkelijk was het een koninklijke doorgangsweg, nu wordt er overdag gehandeld in exotische levensmiddelen, ‘s nachts in verlokkingen van elke soort. Vroeger begon hier de banlieue, en dat voel je nog. Het is er volks, vrolijk en tegelijk hip, maar niet exclusief.

Op de stoep van een sportbar gaat een groepje jongeren gehuld in een glitterlaagje. Hun huiden weerkaatsen het licht van de straatlantaarn waaronder ze staan.

Ze spelen mee in een actiefilm, vertelt een van de hevigst glitterende meisjes me.

”Welke film?”, vraag ik haar.

”Maakt niet uit, hij geraakt toch nooit af.”

Het meisje heeft een zwaar brilmontuur en draagt een wit T-shirt dat in het vet ‘VEGETARIAN’ kopt, de mouwen opgerold om haar rijkelijk aanwezige okselhaar te luchten.

We wandelen verder door de smalle, maar drukke straatjes van Strasbourg – Saint-Denis tot we de grens met Bonne Nouvelle bereikt hebben. Op de hoek van Rue d’Aboukir en Rue Saint-Denis houden we halt. “Dit was mijn allereerste appartement in Parijs”, wijst Martena een donker pand aan. “Het was er zo klein dat ik niet eens kon rechtstaan in mijn slaapkamer. Maar ik vond dat wel charmant; mijn eigen nestje.”

Om de hoek kun je hier nu de beste cocktails van Parijs drinken. “Die moeten jullie echt proeven”, zegt Martena terwijl ze ons een bar in duwt die HERO heet en waarvan het primaire kleurenpalet uit goud en roze bestaat. “Slechte smaak op een goede manier”, vindt Martena. “Ik hou veel meer van bars dan van clubs. Wat drinken jullie?”

De kaart verduidelijkt de naam van de zaak. De cocktails dragen hier heroïsche titels als Thug Life, I Woke Up Like This en Nice Legs.

Martena vraagt de barman ons het allerbeste te geven. Ze krijgt een fluoblauw drankje met een dik, roze rietje om de bruine bolletjes – die blijkbaar tapioca heten en waarschijnlijk superkrachten hebben – op de bodem van het glas mee op te zuigen. Sanne krijgt een knalgele, ijskoude substantie, afgewerkt met bladgoud.

Het hoofdingrediënt van mijn drankje is mezcal; een Mexicaanse specialiteit op basis van vetplanten en wormen, gewelddadig lekker. We proeven van elkaars drankjes tot onze smaakpapillen oververmoeid zijn en alles naar gerookte worm smaakt.

Dan werpt Martina een bezorgde blik op haar horloge. Middernacht nadert, bijna etenstijd voor Harper.

”Moest ik geen borstvoeding geven, dan was ik nog uren doorgegaan”, kirt Martena terwijl ze ons gedag zegt met een innige omhelzing.

Moedermelk met een vleugje mezcal, lekker.

 

Deze tekst kwam tot stand in het kader van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands huis deburen, i.s.m. de stichting Biermans – Lapôtre.