‘Wanneer we nu samen rijden, zit mijn vader aan het stuur en ik op de plaats van mijn moeder. Mijn rijbewijs heb ik nog altijd niet gehaald’

Volgende week is het exact veertien jaar geleden dat ik mijn moeder verloor in een auto-ongeval. Ik zat op de achterbank en was acht jaar. Eén keer wil ik dat verhaal vertellen. Omdat het weer naar boven kwam door de E17-crash van vorige week, waarbij twee meisjes hun beide ouders verloren. Omdat het mij gevraagd werd. Omdat ik er nog nooit over heb geschreven. Maar vooral omdat ik voel dat ik het nu eindelijk kan vertellen.

 

“Je ouders zien sterven vanop de achterbank, hoe overleef je dat?”

Het was even slikken toen ik maandag deze krant opensloeg en de foto’s zag van het wrakstuk waarin twee meisjes hun ouders verloren. De auto van het gezin reed zich te pletter tegen de achterkant van een vrachtwagen op de E17. Ze waren net op vakantie vertrokken.

Ik heb het gelukkig nooit zelf gezien, maar achteraf vernam ik dat er van onze verminkte gezinswagen ook ooit zo’n foto in de krant stond. Op 15 augustus zal het veertien jaar geleden zijn dat onze Citroën, een rode Xsara Picasso, van de snelweg werd geschept en na een driedubbele salto tot stilstand kwam tegen een boom in de zijberm.

Sindsdien is mijn leven in tweeën opgedeeld: voor en na het ongeluk; met en zonder mama. Die tweede helft is nu bijna dubbel zo lang als de eerste.

Zomer 2001. We zijn met z’n allen onderweg naar mama’s ouders in Tielt. “Oma en opa Tielt”, zoals mijn zusje en ik hen noemen. Mijn broertje noemt hen helemaal niets, want hij moet nog leren praten.

Papa zit aan het stuur, mama naast hem op de passagierszetel. Wij op de achterbank, Mats in zijn babyzitje tussen mij en Jelske in gegespt.

Buiten brandt de zon. De twee uur durende autorit met vooruitzicht op ijsjes en taart voelt aan als vakantie. Voor een zeldzame keer zeur ik niet over de afstand, want ik heb een nieuw boek. Harry Potter en de vuurbeker. “Wisten jullie dat een kat negen levens heeft?”, trakteer ik mijn medepassagiers op een van de wonderlijke weetjes die Harry me bijbrengt.

Plots geeft papa een harde ruk aan het stuur naar links. Ik knal tegen het raam, Harry Potter vliegt door de auto. “Jan!”, schreeuwt mama. Mama roept normaal nooit.

Dan gaat het snel en heel erg traag tegelijk, zoals in films. Alleen is dit echt en zijn wij geen stuntmannen die deze tuimeling door de lucht tot een goed einde brengen. We smakken keihard ergens tegenaan. De auto landt op zijn zij.

Plots zijn er brandweermannen en zit ik buiten op het gras. Ik kijk toe hoe ze mijn babybroertje voorzichtig uit het wrak halen. Ze leggen hem op de zetel van een andere auto. Ik begrijp niet waar die vandaan komt. Jelske leggen ze languit naast me in het gras. Er loopt bloed uit haar rechterslaap. “Wakker blijven”, fluister ik terwijl ik in haar hand knijp. Ze antwoordt niet, maar ik voel dat ze haar best doet. Mama en papa raken maar niet uit de auto.

Pas veel later komen de sirenes. Te laat.

 

Abrupt manoeuvre

 

”Papa papa, is mama dood?”, vraag ik. Hij knikt van ja. Zijn gele Adidas-T-shirt is verkleurd tot een diep donkerrood. Mijn paarse glittersandalen zijn bezaaid met spetters in diezelfde misselijkmakende kleur. Ons mankeert geen schrammetje.

Een man in een fluovestje legt een wit laken over mijn mama. Zij mag niet mee in de ambulance; een andere auto zal haar komen halen.

In het ziekenhuis snellen vijf verschillende dokters met Jelske naar de operatiekamer. Ik moet rustig op bed blijven liggen. De verpleegster zegt dat ik in shock ben. Maar ik voel niets.

Papa vertelt me dat hij zo hard aan zijn stuur trok omdat “een Johnny” hem van rechts probeerde in te halen. Hij kon de roekeloze chauffeur op het nippertje ontwijken, maar werd door zijn abrupte manoeuvre onderschept door een andere auto. Ik begrijp niet zo goed wat een manoeuvre is, maar ik onthoud dat Johnny’s in snelle sportwagens gevaarlijk zijn.

’s Nachts vraag ik me af waarom ik zo getreuzeld had om in de auto te stappen. Iedereen zat al klaar toen ik nog naar de wc moest. Als ik niet meer was gaan plassen, waren we vijf minuten eerder vertrokken. Vijf minuten waren genoeg geweest om Johnny te ontlopen.

Nadat papa Mats in slaap heeft gezongen, houdt hij de wacht op de gang. Hij heeft gezelschap gekregen van zijn jongste broer, mijn peter. Ze drinken samen ziekenhuiskoffie, hun stemmen gedempt zodat ik niet kan verstaan wat ze zeggen. Onder het licht van de felle tl-lampen lijken hun gezichten tien jaar ouder.

De dokters zeggen dat we geen blijvende letsels hebben opgelopen, aan de buitenkant dan.

Wij mogen naar huis, zonder mama. Waar ze haar naartoe hebben gebracht, kom ik niet te weten.

Zodra we terug thuis zijn, vraagt Jelske wanneer mama komt. Als papa haar vertelt dat mama weg zal blijven, wordt ze boos. Ze gelooft hem niet.

 

Hugo Claus

 

Van de begrafenis herinner ik me beduidend minder. Ik weet nog dat het lang duurde, daar in de kerk. Ik had meer aandacht voor mijn nieuwe sandalen dan voor de moeilijke woorden van de priester. Als ik opkeek, zag ik hoe de gezichten van mijn lieve oma en opa helemaal vervormd werden door hun radeloze tranen. Dan keek ik liever naar mijn voeten.

In mijn herinnering huil ik pas ‘s avonds, wanneer papa me toedekt in bed. Maar het zou ook kunnen dat ik de hele misviering zat te snotteren. Ik weet het niet meer.

Op het kerkhof schudde een man met een bril en beige short de hand van mijn papa. De vrolijke kleuren van zijn T-shirt staken fel af tegen het zwart dat iedereen rond ons droeg. Hij glimlachte naar me.

Op een witte, minimalistische tombe staat daar nu de naam van mijn mama, vergezeld van twee jaartallen: 1965-2001. Ernaast de naam van mijn papa, nog geen jaartal na het streepje. Daaronder enkele zinnen:

“In mij vergaat uw leven wentelend

Gij keert niet naar mij terug

Van u herstel ik niet”

Zodra ik oud genoeg was om dit fragment uit De moeder van Hugo Claus te begrijpen, hield ik op met het kerkhof te bezoeken. Niet dat ik ervoor vaak ging; dat moest niet van papa.

 

Hard leven

 

Veertien jaar verder hebben we het ongeluk een plaats gegeven. Of we het ooit zullen verwerken, wat dat ook mag betekenen, kan ik niet zeggen. Vergeten doen we het alleszins nooit.

Maar het gaat goed met ons vandaag.

Als journalist brengt mijn papa met de jaren steeds mooiere verhalen, na het papier nu ook op beeld. Als vader is zijn humor nog steeds even vermoeiend en zijn hart even groot. Mijn zus vertrekt binnenkort naar Denemarken om daar haar bachelor Taal- en Letterkunde te beëindigen, en mijn broertje is ondertussen een slimme puber die binnenkort een betere smaak in kunst en kleren heeft dan wij allemaal.

Ik ben vlot afgestudeerd en schrijf sinds een jaar voltijds voor deze krant. Mensen schrikken vaak als ze horen hoe oud ik ben. “Je gedraagt je helemaal niet alsof je 22 bent”, zeggen ze dan. Hoe iemand van 22 zich hoort te gedragen, weet ik niet. Ik weet alleen dat ik graag druk bezig ben – hard leef. Iets te hard soms, maar dat geeft niet. Voor een mooie herinnering en een goed verhaal loop ik graag met mijn kop tegen de muur.

“Mama zou trots op je zijn”, zegt mijn vader vaak. Maar ik ben juist heel trots op hem. Hij heeft ervoor gezorgd dat wij vandaag zijn wie we zijn en doen wat we doen. Samen met een lief leger aan oma’s, opa’s, nonkels, tantes, vrienden, poetshulpen en oppassers: ons huis was nooit leeg, aan genegenheid geen gebrek.

 

Oude vriend

 

Wanneer we nu samen rijden, zit mijn vader aan het stuur en ik naast hem op de passagierszetel. Mijn rijbewijs heb ik nog steeds niet gehaald, tot zijn grote ergernis.

In de auto kunnen we goed praten, mijn papa en ik. Dan gaat het vaak over schrijven, maar evengoed over gebroken harten of nieuwe vriendschappen. Soms neemt mama’s afwezigheid plots het gesprek over. Dan doe ik alsof het voorbijglijdende landschap erg interessant is terwijl ik heel hard in mijn vuist knijp. Na al die jaren kan ik het nog steeds niet opbrengen om recht in de vochtige ogen van mijn vader te kijken.

”Als je hierover wilt schrijven, moet je niet wachten tot je er klaar voor bent, want dat zul je nooit zijn”, zei een bevriend schrijfster me die als kind haar vader verloor.

Ze heeft gelijk. De leegte die zich in 2001 in mij nestelde, zit er nog altijd en zal misschien nooit weggaan. Op de meest onverwachte momenten kan ik overspoeld worden door een onpeilbare tristesse. Soms verzet ik me daartegen door extra hard te leven, soms verwelkom ik dat verdriet als een oude vriend op doortocht.

Maar je zult het niet aan mij zien. Net zoals ik pijn liever vanbinnen beleef, vind ik het moeilijk om intens geluk naar buiten te brengen. Ik ben voorzichtig met grootse gevoelens. Omdat ik in die veertien jaar heb geleerd dat een stabiel gemoed de beste overlevingsstrategie is.

Zo nu en dan kom ik mensen tegen die mij en mijn verhaal kennen zonder dat ik hen ken – in hun ogen een mengeling van verdriet en verwondering, hoop misschien. Ik weet dat ik op mijn mama lijk. Dat zeggen ze mij, maar ik zie het zelf ook op de foto’s die er nog zijn. De gedachte dat ik haar op die manier een beetje verder laat leven, is geruststellend.

Maar volgende week zal ik niet naar haar graf gaan. Want het wit wordt met de jaren grauwer en de glimlach op het gepixelde pasfotootje van de buursteen ongemakkelijker.

Misschien drink ik in Berlijn, waar ik 15 augustus zal zijn, een extra Club-Mate – al dan niet aangelengd met wodka. Waarschijnlijk stuur ik mijn papa een berichtje om te zeggen dat het goed gaat.